Search

De landsheer

Het bestuur van Gelre – deel 1

Graven in De Graafschap

De Graafschap ontleent zijn naam aan de graven van Zutphen. Zij weten in de Middeleeuwen de machtigste personen in de Achterhoek te worden. Naast graaf van Zutphen zijn zij ook graaf (vanaf 1339 hertog) van Gelre.

Zij zijn echter niet de enige graven die actief zijn in dit gebied. De graven van Hamaland, Lohn, Meurs, Van Dalen, Kleef en (de latere graaf) Bergh zijn zowel concurrenten als bondgenoten met (grote) bezittingen in de Achterhoek. Dan zijn er nog andere landsheren actief, bijvoorbeeld de bannerheren.
Wat maakt iemand tot een graaf en wat betekent hij voor zijn graafschap?

De graaf

Het land dat de Frankische hofmeiers uit naam van hun koning veroveren, delen zij in in gouwen. Voor het bestuur van en rechtspraak in de gouw wordt een plaatsvervanger van de koning of keizer aangesteld: de graaf (Latijn: comes, Oudgermaans: grafio). Het ambstgebied van een graaf heet graafschap, terwijl een gouw meer een landschap aanduidt.

De hertog

Het woud der verwachting - hertogin met valken (foto: Peter Wouters).

De hertog (Oudduits: herizogo) heeft oorspronkelijk een andere functie in het Frankische Rijk. Hij is de aanvoerder van de heerban (het leger van leenmannen) in een gewest van het rijk. Later is hij eveneens net als de graaf een burgerlijke bestuurder met vrijwel onafhankelijk gezag.
Onder de Germaanse stammen is de hertog de opperbevelhebber en is hij in die positie gekozen, mede door gebrek aan een koning, vanwege zijn militaire capaciteiten.
In de Merovingische tijd is de hertog (dux) hoger in rang dan een graaf. Hij staat aan het hoofd van een tijdelijk leger of groep graafschappen. Tijdens de Karolingische tijd is hij de opperbevelhebber over een (grens)streek, die door een bijzonder gevaar wordt bedreigd. Bij verzwakking van het centrale gezag kunnen vooral de grenshertogen zich gemakkelijk onafhankelijk maken, door de gebrekkigheid van de communicatiemiddelen aan de grens, maar vooral door de vele volmachten en troepen die zij in oorlogstijd hebben.
In de landsheerlijke periode van de Middeleeuwen (1000-1500) heeft een hertog nog altijd meer bevoegdheden dan een graaf en staat hij derhalve in een hoger aanzien.

Het leenstelsel

Om in hun onderhoud te voorzien wordt de landsheer beleend met land. Vaak met alles erop en eraan, inclusief de mensen die er wonen. Uit naam van de vorst moet de landsheer in zijn graafschap het bestuur uitoefenen, recht spreken, boeten vorderen (en deze voor 2/3 afstaan aan de koninklijke kas), de domeinen en de koninklijke bezittingen beheren en de heerban oproepen en aanvoeren, wanneer de koning dat wenst. De graven worden door de koning zowel aangesteld als ontslagen.
De heerban roepen ze op door op hun beurt vertrouwelingen aan te stellen die in ruil voor land in militair tenue moeten verschijnen. Dit systeem van landuitleen van hoog naar laag staat bekend als het leenstelsel. De landsheer leent zijn land uit aan iemand die daardoor in zijn behoeftes kan voorzien, maar daarvoor bepaalde diensten moet leveren. Hiervoor legt de leenman een eed af.

De landsheer wordt onafhankelijker

Graaf Gerhard II van Gelder.

In het begin zullen de ambtelijke graven in De Graafschap nauwlettend gevolgd zijn door de keizer, omdat het keizerlijk hof in Nijmegen dichtbij is. Later als de keizers zich verder in Duitsland terugtrekken zal het toezicht afnemen.
De landsheer verenigt dus in een afgebakend territoriaal gebied de taken van burgemeester, rechter, notaris en belastinginspecteur. Daarnaast dient hij zorg te dragen voor de verdediging van het land. Dit doet hij niet alleen. Hij wordt vanaf het ontstaan van zijn functie bijgestaan door de raadskring en later door de stendenvergadering.
Als de macht van de Duitse keizer door de eeuwen heen afneemt, is de positie van de aangestelde landsheer zo machtig dat deze zelf als de bezitter van het hem toegewezen land optreedt, of vice versa. Hij wordt dan landsheer en is niet langer gebonden aan een hoger gezag. Op zich valt hem dat niet kwalijk te nemen, want vaak weet men niet eens beter dan dat het goed al eeuwen in eigendom van de familie is. Bovendien kan de landsheer bij problemen niet meer op de hulp van de keizerlijke troepen rekenen, zodat hij zelf voor zijn hachje en die van de leenmannen en horigen moet zorgen.

Een erfelijk ambt

Keizer Friedrich I Barbarossa

In 1158 maakt de Duitse keizer de diverse ambten erfelijk, zodat het ambt met alle toebehoren binnen een familie blijft. In feite is het in de praktijk al enige decennia zo, maar het is tot dat moment illegaal.
Hierbij krijgen ze enkele koninklijke rechten zoals het recht om de heerban op te roepen, tollen te heffen, opbrengst van de boeten van het gerecht te incasseren, rechters aan te stellen, het verkrijgen van onbeheerde en verbeurd verklaarde goederen, recht op de woeste gronden, de grote stromen, de beken, de heerbanen (jachtgebieden), de veer- en visrechten, de windrechten, de tienden van ontgonnen landen, etc. Vooral de tollen zijn hierbij van belang. In 1340 bijvoorbeeld int de hertog van Gelre 1/3 van zijn inkomsten van voorbijvarende schepen bij Lobith.
Landsheer wordt iemand dus niet meer door een benoeming, maar uit geboorte. De grafelijke families kunnen hun bezittingen binnen de familie houden en een toekomstgericht beleid voeren.
Door de toekenning van al deze rechten worden de graven zo goed als onafhankelijk. Nu hebben ze de macht om kleinere heren ondergeschikt te maken en op hun beurt aan hen leenhulde te bewijzen. De keizer is dan niet meer de landsheer, maar de graaf of hertog.

Voortdurend op pad

ridderseeuw9

De landsheer is voortdurend op pad. Hij lijkt meer te bivakkeren in legertenten, te logeren in vreemde herbergen en burchten dan te resideren in een kasteel. Dit voortdurende reisgedrag is een typisch kenmerk van de middeleeuwse heer. Zelfs de Duitse keizer is voortdurend op reis. Om zijn gezag te laten gelden moet de landsheer vaak in persoon ergens aanwezig zijn. Het gebrek aan een hoofdstad doet zich hier gelden. Van de Gelderse graven en hertogen zijn itineraria (reisboeken) opgesteld.
Hun reisgedrag bevestigt het beeld dat men heeft van een ridder. Dit wil echter niet zeggen dat de hele hofhouding met hem meereist. Delen van zijn hofhouding blijven achter op de grote, vaak centraal gelegen kastelen, zoals Rosendael of Nijmegen.
Het reisgedrag van de echtgenotes van de landsheren van Gelre is niet zo avontuurlijk. Ook zij verkassen af en toe, maar gezien het tempo en de frequentie waarmee dat gebeurt zal in haar geval wel heel wat huisraad en kostbaarheden zijn meegenomen.

Toename van de macht

Door hun centrale positie in een bepaald gebied weten de landsheren in de loop van de Middeleeuwen steeds meer macht naar zich toe te trekken ten koste van de keizer en kerk. Dit doen ze door (rechts)gebieden te kopen of via een gerichte huwelijkspolitiek aan hun eigen gebied toe te voegen. Zo ontstaat er een lappendeken van territoriale staatjes. Extra verwarrend is dat de rechtspraak af en toe apart van de belastinginning wordt verhandeld. Bovendien ontvangen de graven verschillende gebieden in leen van bisschoppen, naast die van de keizer. Helemaal ingewikkeld wordt het als de graven zelf hun gebied in leen uit gaan geven, als zij de eigenaren van het land zijn.

Ambitieuze toekomstvisie

Soms worden gebieden veroverd, maar dergelijke aanwinsten verdwijnen weer net zo snel. Bestendiger zijn gebieden die middels huwelijken aan het territorium worden toegevoegd. De huwelijkspolitiek is uiterst belangrijk voor een grafelijke familie. Het valt echter niet mee om een aaneengesloten gebied te krijgen. Daarvoor zijn er te veel machtige families. Het op het juiste moment aangaan van de goede allianties vergt ook een goede politieke neus. Het ambt van landsheer is dan wel erfelijk geworden, maar dat wil nog niet zeggen dat alles vanzelf eigendom van de familie blijft. Een ambitieuze toekomstvisie is absoluut noodzakelijk. Zo is graaf Otto II van Gelre (1229-1271) Ψ al bewust bezig om voor zijn familie binnen de Nederrijnse vorsten carrière te maken. Dit krijgt zijn bekroning pas in 1339 als Reinald II van Gelre Ψ tot hertog wordt benoemd.

De baas van een lappendeken

Het gebied van de graven is door al deze zaken niet aaneengesloten. Al streven ze daar uiteraard wel naar. Gelre is bijvoorbeeld een samenstelling van gebieden in Limburg, Noord-Brabant en Duitsland. Vanaf 1350 is er sprake van vier kwartieren; Nijmegen, Roermond (Overkwartier), Arnhem en Zutphen.
De grenzen liggen nooit vast. Voortdurend komen er langs de randen gebieden bij of gaan weer verloren. Lokaal gezien zijn sommige steden en edelen, voornamelijk de bannerheren, erg machtig. De graven moeten voortdurend hun gezag bevestigen. Dit doen ze door middel van wapens, diplomatie, rechtspraak en – vaak over het hoofd gezien – cultuur. De landsheer laat letterlijk zien dat hij machtig is door middel van hofhouding, kunst en kleding. Uiterlijk vertoon is ook in de Middeleeuwen van belang. Hij sponsort musici en schilders en laat kerken en kastelen bouwen. Zo verstevigt hij zijn machtsbasis; hij laat zien dat hij superieur is.
Bij een grote heer hoort uiteraard een grote hofhouding. De landsheer heeft veel bedienden in dienst. Onder andere koks, jagers, stalmeesters, bakkers, smeden, zadelmakers, boden en kapelaans, die allemaal hun loon in levensmiddelen ontvangen.

Rechtspraak en waterstaat

Een van de belangrijkste taken van de landsheer is de rechtspraak. In eerste instantie gebeurt dit op de hoven en kastelen die de landsheer bezit. Later worden kleine vergrijpen ook in de steden berecht. Ernstige misdrijven worden door de landsheer behandeld.
De waterstaat is ook onderwerp van belangstelling voor de landsheer. Hij vaardigt dijkbrieven uit. Dit zijn uitbreidingen van de dijkplicht die aanwonenden van een dijk reeds hebben, om een bepaald dijkvak te onderhouden. De dijkbrief verplicht de bewoners van het achterland om ook bij te dragen aan het onderhoud van de dijk. Hieruit ontstaan de latere waterschappen en het woord dijkgraaf herinnert nog aan de oorspronkelijke verantwoordelijke. In De Graafschap is Reinald II de eerste die veel dijkrechten uitvaardigt.

Inkomsten van de landsheer

Karel van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zutphen.

De kosten van het landsbestuur worden gedragen door de landsheer. Zijn bronnen van inkomsten bestaan uit landpachten en tienden uit de eigen domeinen, de land-, markt- en riviertollen, de verpachting van visserijrechten, banrechten (bijvoorbeeld het verplicht laten malen van het graan bij een bepaalde molen, of het laten bakken van brood bij een speciale oven), de muntslag en andere landsheerlijke rechten.
Een directe bijdrage van de onderdanen (belasting) is een uitzondering. Dit komt alleen maar voor bij speciale gelegenheden. Bij een kruisvaart, een ridderslag van een jonge graaf, huwelijk van een grafelijke dochter, losprijs na gevangenneming of inlossing van verpande gebieden. In deze gevallen kan de landsheer een verzoek om financiële steun uitvaardigen, een zogenaamde bede. Dit komt echter niet elke dag voor en de onderdanen zijn niet verplicht om bij te dragen. Dit laatste wordt er altijd uitdrukkelijk bij vermeld.

Verdeel en heers

De bevolking neemt aan het eind van de Middeleeuwen toe en de landsheer zou er zelf meer dan een dagtaak aan hebben om zijn functie uit te oefenen. Hij neemt hiervoor speciale mensen aan, die specifieke taken voor hem gaan uitvoeren.
In De Graafschap kiezen de Gelderse graven voor deze functies uit een paar families van ministerialen. Zij zijn door hun leenband al volledig aan de graven verbonden en vormen zo geen gevaar voor hem als ze door hun functies te machtig zouden worden. Aan de leden van de adel kunnen de graven echter niet voorbij; zij krijgen eveneens enkele (lucratieve) functies toegeschoven. Vaak hebben deze baantjes een tijdelijk karakter, zodat de vaak machtige adellijke families (bijvoorbeeld de bannerheren) niet nog meer macht krijgen, zodat ze een bedreiging voor de graven zelf kunnen worden.
De differentiatie van functies vindt het eerst plaats in de onmiddellijke omgeving van de landsheer, namelijk aan het hof. Daar worden in navolging van de keurvorsten uit het Duitse rijk enkele beambten benoemd. Daar ontstaan in de loop van de dertiende en veertiende eeuw de ambten drossaard, maarschalk, kamerling en schenker.

Literatuur

  1. De opkomst van Zutphen, Willem de Vries,
    Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960.
  2. Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, Jonkvrouwe Dr. J.M. van Winter,
    S. Gouda Quint – D. Brouwer en zoon, Arnhem, 1962.
  3. Ridderschap, ideaal en werkelijkheid, Jkvr. dr. J.M. van Winter,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1965.
  4. Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der Middeleeuwen, Dr. W. Jappe Alberts,
    N.V. Martinus Nijhoff’s Boekhandel en Uitgeversmaatschappij, ‘s-Gravenhage, 1966.
  5. Van hunebed tot Hanzestad, J. de Rek,
    Bosch & Keuning N.V., Baarn, 1973.
  6. Het einde van de horigheid in Twente en Oost-Gelderland 1795-1850, P.G. Aalbers,
    De Walburg Pers, Zutphen, 1979.
  7. De voornaamste adellijke geslachten in de Nederlanden 10de en 11de eeuw, J.M. van Winter,
    In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 1, Middeleeuwen,
    Unieboek bv, Bussum, 1981.
  8. Overzicht van de Nieuwe Geschiedenis, D.J. Roorda e.a.,
    Wolters-Noordhoff, Groningen, 1983.
  9. Bredevoort een heerlijkheid, J.F.Th. de Beukelaer e.a.,
    Stichting 800 jaar veste Bredevoort, Bredevoort, 1988.
  10. Pre- & Protohistorie van de Lage Landen, J.H.F. Bloemers & T. van Dorp,
    Open Universiteit, Uitgeverij Unieboek, Bussum, 1991.
  11. Het Hof van Gelre, Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473), Gerard Nijsten,
    Kok Agora, Kampen, 1993.
  12. Drostambt en schoutambt – De Gelderse ambstorganisatie in het kwartier van Zutphen (ca. 1200-1543), Jan Kuys,
    Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1994.
  13. Middeleeuwen, D.E.H. de Boer, J. van Herwaarden en J. Scheurkogel,
    Martinus Nijhoff uitgevers, Groningen, 1995.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM des Saterdages op sunte Bonaventura dach, dat was op ten vijftienden dach der maent van Julii.