De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

De maliënkolder

Byrnie, hauberk, gambeson, pourpointe en kuras

Inleiding

De maliënkolder is geen typisch middeleeuwse uitvinding. Reeds de Romeinen kennen de maliënkolder als ‘lorica hamata’. Als de romeinse macht verbleekt raken deze hemden van ijzeren ringetjes echter niet in onbruik. Maliën komen dan ook in de gehele Middeleeuwen voor. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een van Karel I ‘de Grote’ Ψ uit 773 dat hij bij de intocht in het Italiaanse Pavia maliën draagt:
‘Toen verscheen de ijzeren koning, gekroond met een ijzeren helm, met mouwen van ijzeren maliën aan zijn armen, zijn brede borst bedekt door een ijzeren byrnie, een lans met ijzeren punt in zijn linkerhand en zijn rechterhand vrij om zijn onoverwinnelijk zwaard te grijpen. Zijn dijen waren beschermd met ijzeren maliën, hoewel andere mannen gewend zijn deze onbeschermd te laten om gemakkelijker op hun paard te kunnen springen. En zijn benen waren, evenals die van zijn gehele leger, beschermd door ijzeren scheenplaten.’

Het woord ‘maliën’ is verwant aan het Franse ‘mailles’, het Engelse ‘mail’, het Middeleeuws-italiaanse ‘maglia’ en is afgeleid van het latijnse woord ‘macula’, hetgeen ‘net’ betekent.

De byrnie

Soldaat met byrnie (tapijt van Bayeux, 1066).

De voorganger van de maliënkolder is de byrnie. Dit is een eenvoudig tot de knieën reikend hemd dat is bekleed met hoornen of metalen schubben. Deze zijn dakpansgewijs aan het leren onderkleed bevestigd. In de achtste en negende eeuw is deze bepantsering nog voldoende. De vervaardiging van dit hemd vergt geen groot vakmanschap van de maker en is derhalve wijd verbreidt. Helaas zijn er geen West-Europese voorbeelden van byrnie’s bewaard gebleven, maar op schilderijen kan men hier wel voorbeelden van zien.
In de tiende eeuw dragen vooral de Vikingen geschubde byrnie’s.

Hauberk of malienkolder

Zo langzamerhand komt in de elfde eeuw de benaming hauberk in zwang. Deze term wordt al snel vrij algemeen toegepast. Pas in de dertiendeeeuw komt in Nederland ‘maliënkolder’ in zwang. Deze term geeft een meer precieze aanduiding van vorm en materiaal. Maliën zijn ijzeren ringetjes en een kolder is volgens Van Dale nog altijd een lederen harnas, een wambuis zonder mouwen dat tot de knieën reikt. In Duitsland praat men dan over een ‘Ringpanzerhemd’.

Gambeson en pourpointe

Aangezien bij het ontvangen van een slag het lichaam van de krijgsman niet beschermd is tegen kneuzingen wordt onder de maliënkolder meestal een met wol gewatteerd jak gedragen. Dit kledingstuk noemt men een ‘gambeson’. Voor eenvoudige voetsoldaten is de gambeson vaak de enige bescherming die zij genieten.
De strijdende elite draagt dikwijls over de maliënkolder nog een extra kledingstuk; de ‘pourpointe’ genaamd. De pourpointe is een lang linnen gewaad die wordt beschilderd met de heraldische wapens, emblemen en/of spreuken van de drager. Hierdoor is men in de strijd goed herkenbaar. Aan camouflage doen deze kerels niet, men is niet zo bang gezien te worden.

Vervaardiging van de malienkolder

Spiraal van maliën.

Van de vervaardiging van een en ander weet men vrijwel niets, al is het mogelijk met de bestaande kennis van middeleeuwse technologie tot min of meer verantwoorde hypothesen te komen omtrent het handwerk van smeden.
Meestal werkt een groep smeden samen aan de arbeidsintensieve vervaardiging van maliënkolders. Waarschijnlijk maken één of meer hulpkrachten de ringetjes door een ijzeren draad om een staaf te wikkelen. Aanvankelijk worden deze ijzeren draad uit gehamerde smalle stroken ijzer vervaardigd. Een nadeel hiervan is dat de ringetjes niet allemaal even dik zijn en het hemd uiteindelijk zwakke plekken vertoont. Later gebruikt men bij voorkeur een getrokken ijzeren draad met een gelijkmatige dikte van 1,5 tot 2 mm.
De spiraal wordt doorgeknipt zodat ringetjes ontstaan. De uiteinden van de ringetjes worden plat gehamerd en doorboort, zodat er een klinknageltje in kan.

Malie met klinknagel.

De ringen worden door een wapenmeester volgens een bepaald patroon één voor één in elkaar gehaakt en met een klinknageltje vastgezet. Elke ring wordt hierbij verbonden met vier andere ringen en op extra te versterken delen met zes ringen. Door op sommige plaatsen het aantal ringen te vermeerderen of te verminderen kan de meestersmid het maliënkolder een aan het lichaam aangepaste vorm geven. Ook de benen worden op deze wijze beschermd met een uit maliën ‘geweefde’ broek.

Verbonden ringen.

Als al deze noeste arbeid is volbracht wordt de maliënkolder in een met houtskool gevulde trommel verhit, zodat er koolstof in de buitenste laag van het ijzer trekt en zo staal vormt.
In de veertiende eeuw gaat men er toe over om ook ringetjes te gebruiken die uit een plaat gestanst zijn. Deze ringetjes hebben geen naad met klinknageltje en zijn derhalve veel steviger. Maliënkolders die hiermee vervaardigd worden zijn veel beter bestand tegen krachtige stootwapens zoals bijvoorbeeld de hellebaard.
Dit goede idee komt uit het oosten, waar men ook verschillende maten ringen gebruikt voor de diverse plekken op het lichaam. Zware ringen op kwetsbare delen en lichte ringetjes op minder kwetsbare. Hierdoor zijn de oosterse maliënkolders lichter van gewicht en beter aangepast aan het klimaat. Over het voordeel van dat laatste kunnen vooral de Kruisvaarders meepraten.

Cuirie, cuirace, kuras

Een middeleeuwse smid aan het 'weven'.

De maliënkolder biedt bescherming tegen slagen en houwen van onvriendelijke personen, maar als zij bewapend zijn met wapens met een spitse punt is de geboden bescherming niet afdoende. In de twaalfde eeuw ziet men zich hierdoor genoodzaakt om de maliënkolder met platen te versterken.
De allereerste versterkingsplaten worden gemaakt van in was gekookt leder, het zogenaamde ‘cuir bouilli’. Het op deze wijze verkregen leder is zeer hard. Spoedig gebruikt men echter ook ijzer en uiteindelijk verwerkt men uitsluitend ijzer. Tezelfdertijd versterkt men de maliënkolder met een ‘cuirie’. De cuirie lijkt op een leren vest zonder mouwen. Deze wordt ter bescherming van de borst en de rug over de maliënkolder en onder de pourpointe gedragen. Van deze cuirie wordt later de ijzeren ‘cuirace’, bij ons ‘kuras’, afgeleid. In de veertiende eeuw wordt de leren cuirie versterkt met ijzeren platen.

Van platemekere tot harnassmid

Maliënkolder uit de 15de eeuw.

De toenemende belangstelling voor ijzeren plaatwerk leidt tot een nieuw vakgebied voor de smid. Deze smid is de voorloper van de harnassmid en wordt ter onderscheiding van de gewone smid ‘platemekere’ of ‘plate-sleger’ genoemd. Later wordt dat eenvoudigweg ‘Plattner’.
De ijzeren platen worden, zeker als zij ter bescherming van de borst dienen, op een onderlaag van leer gezet. Tegen het eind van de dertiende eeuw en in het begin van de veertiende eeuw wordt het aantal platen vermeerderd, zodat het bovenlichaam nog beter beschermd wordt. Inmiddels is de bescherming zo zwaar geworden dat alleen ridders ze nog dragen. De voetsoldaten hebben meer voordeel bij lichte soepele maliënkolders. Alhoewel bij hen ook wel versterkende platen worden toegepast.

Door de toename van het aantal ijzeren platen, die onderling nog niet met elkaar in verband staan neemt het aantal specialistische smeden enorm toe. Zo vinden we in het begin van de veertiende eeuw de helmsmid, knie- en elleboogplater, handschoensmid, de maliënkoldersmid en de Plattner. In de loop van de veertiende eeuw neemt de diversiteit in smeden af. De Plattner blijft als enige over en gaat alle ijzeren onderdelen vervaardigen. Hij ontwerpt de scharnierende onderdelen en schouder- en okselbescherming in de tweede helft van de veertiende eeuw . Vervolgens wordt het borstuk uit een gewelfde plaat ijzer gesmeed, zodat langzamerhand het harnas ontstaat.
Een harnas is voor Jan Soldaat niet weggelegd, het gewicht zou hem in de strijd te veel beperken. Voor hem blijft de maliënkolder het meest praktische kledingstuk in het strijdgewoel. Hetgeen niet inhoudt dat hij niet met de mode van devjftiende eeuw mee kan doen, zoals de mooie strepen van de maliënkolder hiernaast laat zien.

Literatuur

  1. Ancient armour & weapons, John Hewitt,
    Bracken Books, London, 1855 (1996).
  2. Middeleeuws Wapentuig, Drs. R.B.F. van der Sloot,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum,1964.
  3. Waffen und Rüstungen, Vesey Norman,
    Parkland Verlag, Stuttgart, 1977.
  4. Over hellebaarden donderbussen en huurlingen, J.H.W. Koch,
    Elsevier, Amsterdam, 1980.
  5. Knights, Andrea Hopkins,
    Grange Books, London, 1990.
  6. Knight, Christopher Gravett,
    Dorling Kindersley, London, 1993.
  7. The medieval knight at war, Brooks Robards,
    Tiger Books International, London, 1997.
  8. Atlas van middeleeuws Europa, Angus Konstam,
    Atrium, Alphen aan den Rijn, 2001.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCIX des Vrydages nae Heilige Casimir dach, dat was op ten vijfden dach der maent van Marcii.