Het aanzien van de jonge stad
Vanwege hun identieke ontstaanswijze hebben de jonge steden vaak hetzelfde uiterlijk. Een kerk met een markt en enkele uitvalswegen. Boerderijen die met het gezicht naar de hoofdweg staan. Met achter langs het erf een ‘achterstraat’, vaak onbebouwde zandpaden.
Meestal is in de nieuwe stad een belangrijke hof van de landsheer of kerk gevestigd, waar de belasting moet worden voldaan. In ieder geval moet er voor de stedelingen een stimulerende economische reden zijn om zich blijvend in de stad te vestigen. Pas in de veertiende eeuw gaan steden ook aantrekkingskracht uitoefenen op kinderen van horigen die niets erven. En wie het goed wel erft, gaat juist in de stad wonen om horigheid te ontlopen.
De vorm van de steden
De middeleeuwse steden kennen drie vormen. Deze worden door de ommuring bepaald. Zo bestaat ten eerste de (half)cirkelvormige of ovale vorm, ten tweede de rechthoekige vorm en ten derde de onregelmatige veelhoek.
De (half)cirkelvormige of ovale stad heeft een radiaal-concentrische plattegrond, waarbij twee of meer wegen elkaar kruisen in het centrum. Deze kruiswegen zijn meestal onderling verbonden door wegen binnen de stad die de vorm van de stadsmuren volgen.
De rechthoekige stad heeft vaak een schaakbordplan. Twee loodrecht op elkaar staande wegen ontmoeten elkaar in het centrum. De overige wegen lopen hier parallel aan.
Bij het onregelmatige type tenslotte is geen bepaald systeem te herkennen, alhoewel een centrum niet moeilijk is aan te wijzen. Uiteraard geldt voor alle drie types dat ze zich soms moeilijk met de werkelijkheid laten rijmen. Het is slechts een model. Het eerste en derde type vertonen in de regel een aantrekkelijk schilderachtig gesloten stadsbeeld. Het tweede type kent een open (Amerikaans) stadsbeeld. Bovendien vinden we verschillende types binnen één stad. Bijvoorbeeld de Nieuwstad in Zutphen, aangelegd tussen 1250 en 1270, vertoont een bedacht schaakbordplan.
Aanzien van de stad
Het aanzien van de middeleeuwse stad wordt gekenmerkt door abrupt uit het omringende platteland of water oprijzende stadsmuren met hun vele muurtorens en stadspoorten. De massale muur met zijn gekanteelde borstwering is iets lager dan de op het tweede plan verschijnende burgerbebouwing met steile daken en vele schoorstenen. De muurtorens, maar vooral de imposante stadspoorten met hun spitse levendige daken steken boven de huisdaken uit. Tenslotte verschijnen op het derde plan de boven alles uitstekende torens van de kerk of kathedraal, het stadhuis, het waaggebouw en/of andere openbare gebouwen. Deze gebouwen beheersen het silhouet van de stad. Gegroepeerd rond de markt staan zij in het maatschappelijk en economisch centrum van de stad. In de middeleeuwse stad valt duidelijk een fraaie climax waar te nemen, zowel in visuele als in ideële zin. Van de ommuring, via de burgerbebouwing naar kerk of kathedraal. Van strategie via maatschappelijk economisch leven naar de religie.
De huizenbouw
Tot de dertiende eeuw zijn twee typen huizen bekend. Eenvoudige huizen met planken of vlechtwerkwanden en grote kasteelachtige natuurstenen huizen. Monumentale architectuur wordt dan in De Graafschap alleen door de hoge adel toegepast, zoals bijvoorbeeld het grafelijke hof in Zutphen. In vroege steden zoals Deventer en Nijmegen bouwt het stadspatriciaat ook dergelijke huizen die hoog boven de omringende huizen uitsteken. Deze gebouwen hebben een groot oppervlak met zijden van 10 tot 25 meter en één of meer verdiepingen. Op de begane grond bevinden zich een poort en getraliede vensters. Langs de dakgoot een borstwering met kantelen. Kortom verdedigingswerken die ook de voornaamheid van de bewoner moeten uitdrukken.
De stad versteent
Als Franse bouwmeesters in 1160-1170 in Friesland en Groningen bij de bouw van kloosters de baksteen introduceren, begint in de Lage Landen een bouwtechnische revolutie. Voortaan beschikt men overal over goedkoop bouwmateriaal. Klei wordt overal langs de rivieren gevonden en is veel goedkoper dan de van elders aangevoerde natuursteen. Voor grote projecten worden de stenen ter plaatse gebakken en veel steden richten hun eigen bakovens in ten behoeve van de verdedigingswerken.
Aanvankelijk is baksteen een exclusief bouwmateriaal voor kerken, kloosters, kastelen en patriciërshuizen, maar in de veertiende eeuw gaan ook minder draagkrachtige burgers over op bouwen met steen. Uit het oogpunt van brandveiligheid geniet deze bouwtrant de voorkeur. Meermalen worden middeleeuwse steden in de as gelegd door een stadsbrand. De houten huizen vallen dan bijna allemaal ten prooi aan de vlammen. Deventer bijvoorbeeld brandt in 1334 geheel uit. Het stadsbestuur stimuleert daarom de bouw in steen via subsidies en andere gunstige regelingen. Zo ontstaat een driedeling in grote patriciërswoningen, bakstenen huizen en vlechtwerkhuizen van de armen.
Woon- en werkfunctie worden gescheiden
De bakstenen huizen van de middengroep blijken bij opgravingen een grotere variant te zijn van de houten woningen. Naast het zaalhuis dat bestaat uit één rechthoekige woon- en werkruimte, ontstaat een type huis waarin woon- en werkfunctie worden gescheiden in een voor- en een achterkamer. De centrale haard wordt tegen een bakstenen tussenmuur geplaatst. Een zolder verschijnt voor extra woonruimte of voor opslagdoeleinden. Het deel met de werkfunctie wordt aan de straatkant geplaatst.
In de vijftiende eeuw worden extra verdiepingen toegevoegd. Er ontstaan dan tevens verschillen per regio’s en per stad.
Wat wordt er gegeten?
Van het leven in een middeleeuwse stad valt veel af te leiden uit afvalkuilen en beerputten. In beerputten belanden naast uitwerpselen ook wel voorwerpen die al dan niet per ongeluk worden weggegooid. In tegenstelling tot het afval dat achter in de tuin terechtkomt en na enige tijd wordt ondergespit, bevatten de beerputten niet gebroken of verteerde voorwerpen. Zelfs voorwerpen van hout, leer en textiel die door de drek zijn geconserveerd. Ook voedselresten zijn er terug te vinden, zodat er een beeld bestaat van wat de burgers van de stad eten. Bovendien zijn de laagjes in de beerput niet ‘verstoord’ en is precies te bepalen uit welke periode het afval afkomstig is.
De eetgewoonten verschillen (natuurlijk) per klasse. De armen eten pap, brood, vis en groenten uit de eigen moestuin. Fruit, vlees, gevogelte en bepaalde vissoorten (bijvoorbeeld oesters) zijn luxe etenswaren. Bier is in de stad volksdrank nummer één, grond- en drinkwater zijn zo vervuild dat het niet drinkbaar is. Het brouwen van bier is voor huisvrouwen net zo gebruikelijk als tegenwoordig koffie zetten. Wijn is een luxe drank die uit Spanje, Duitsland en Frankrijk wordt geïmporteerd.
Huisraad
De maatschappelijke verschillen komen goed tot uiting bij de resten van het huisraad. Is het bestek bijvoorbeeld van hout en het servies van eenvoudig aardewerk dan heeft men met een arm gezin van doen. Zijn er echter glaswerk, luxe aardewerk en (zeldzame) metalen voorwerpen in de beerput te vinden dan woonde er een rijker gezin.
Literatuur
- De stedebouwkundige ontwikkeling in Nederland, Dr. Ir. W.B. Kloos,
Allert de Lange, Amsterdam, 1947. - De Middeleeuwse Stad, Prof. dr. W. Jappe Alberts,
Fibula-van Dishoeck, Bussum, 1968. - Stad en platteland in de Middeleeuwen, Prof. dr. David Nicholas,
Fibula – van Dishoeck, Bussum, 1971. - Doetinchem in de Middeleeuwen, W. Jappe Alberts,
In: Geschiedenis van Doetinchem,
De Walburg Pers – Oudheidkundige Kring ‘Deutekom’, Zutphen, 1986. - De oudste volledig bewaarde Stadsrekening van Doetinchem over het jaar 1530/1531, Prof. Dr. W. Jappe Alberts,
Oudheidkundige Vereniging “Deutekom”, Doetinchem, 1986. - Pre- & Protohistorie van de Lage Landen, J.H.F. Bloemers & T. van Dorp,
Open Universiteit, Uitgeverij Unieboek, Bussum, 1991. - De Sint-Walburgiskerk in Zutphen, momenten uit de geschiedenis van een middeleeuwse kerk, diverse auteurs,
Walburg Pers, Zutphen, 1999. - Atlas van middeleeuws Europa, Angus Konstam,
Atrium, Alphen aan den Rijn, 2001.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCVIII des Sonnendages voor Heilige Laurentius dach, dat was op ten negenden dach der maent van Augusti.