De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

De ridder

Opkomst van de ruiter

In de legers van de Merovingers die na de Romeinen een deel van Europa overheersen, strijden de stamhoofden te paard en de vrije boeren te voet.
Het belang van ruiters wordt in 378 gemeld als in de Slag van Adrianopel een Oost-Romeins leger wordt verslagen door een Gotisch leger met een substantieel cavaleriegehalte.

Gezegd wordt wel eens dat sinds deze slag het belang van de cavalerie alleen maar toeneemt tot de opkomst van de Engelse langboog en de Zwitserse piekeniers in de veertiende en vijftiende eeuw. Dit is een overschatting van het belang van de Slag van Adrianopel. Het belang van infanterie wordt wel degelijk gerealiseerd door aanvoerders gedurende de gehele Middeleeuwen.

Ontstaan van de ridder

linkerhand
ridderseeuw9

Pas in de achtste eeuw kan van ridders gesproken worden, zoals men die meestal voor ogen ziet. Pas dan is er een feodaal stelsel ontwikkeld waarin een klasse van beroepssoldaten kan worden gevormd, een militaire macht die voortdurend paraat is om de veelvuldige bedreigingen het hoofd te bieden. Hun militaire uitrusting is erg kostbaar, zodat niet iedere vrije man dit kan betalen. Een Karolingische oorkonde uit de achtste eeuw laat zien hoe veel de uitrusting van een ridder kost. De prijs wordt berekend in koeien, want er is weinig muntgeld in omloop.

  • helm, 6 koeien
  • maliënkolder, 12 koeien
  • zwaard, 3 koeien
  • schede, 4 koeien
  • beenplaten, 6 koeien
  • schild en lans, 2 koeien
  • paard, 12 koeien

Een totaal van 45 koeien! In hetzelfde document wordt vermeld dat een goede os twee koeien kost en een merrie drie koeien. De uitrusting van de ridder blijkt dus evenveel te kosten als 15 merries of bijna 23 ossen, kortom een fortuin. Bovendien heeft de ridder voor lange veldtochten een extra paard nodig en eten, want voor dat laatste moet hij ook zelf zorgen. Hij heeft een paard en wagen nodig om alles te vervoeren, samen met een menner. De kosten van de uitrusting limiteren het aantal mannen dat op deze wijze kan worden uitgerust en in de loop der jaren zullen deze kosten alleen maar stijgen.
Karel I ‘de Grote’ verordonneert daarom de arme vrijen samen te werken en één van hen van een wapenrusting te voorzien. Velen vinden hiervoor een handige oplossing. Zij geven hun land en vrijheid aan een gekozen heer en verkiezen een aantal dagen op zijn land te komen werken. In ruil hiervoor ontvangen zij bescherming en worden zij ontheven van militaire dienst. Zo ontstaat de hofhorigheid.
De landsheer bewapent mede dankzij zijn toegenomen welvaart enkele vazallen, hetzij door de opbrengsten van zijn eigen land, hetzij door hun een stuk land te geven. Op deze wijze bouwt de heer een eigen legertje van strijders op. Deze vazallen, die later ‘ridders’ heten, zullen al snel de meerderheid vormen. Deze praktijk is het grondbeginsel van de georganiseerde maatschappij van het feodale tijdperk.

De dienstplicht

De ontwikkeling van de bewapening, van maliënkolder tot harnas, drijft de prijs van een ridderuitrusting steeds verder op. Door deze toenemende kosten kunnen steeds minder mannen zich een bewapening aanschaffen. Bovendien wordt niet iedereen met het nieuwste van het nieuwste uitgerust. Zo zie je in de legers wapenuitrustingen uit bijna alle eeuwen tezamen. Ter compensatie voor de afname van het aantal ridders staat het feit dat ze steeds beter bewapend zijn en dat ze langer dienst moeten doen.
In het begin worden de ridders geacht ieder jaar veertig dagen hun militaire dienst voor hun heer te vervullen, hetgeen hun militaire waarde natuurlijk vermindert. Om deze waarde te vergroten worden diegenen die dat willen betaald om langer in dienst te blijven. Een andere manier is om belasting te vragen aan de ridder in plaats van hem te vragen zijn dienst te vervullen. Met de belastingopbrengst kan dan een vervanger (door)betaald worden. Deze vervangers zijn vaak beroepsridders, mannen zonder land, of onterfde ridders die van het zwaard leven. Nog een manier is om bijvoorbeeld een derde van de ridders te vragen driemaal zo lang dienst te doen, of de ridders te vragen minder mannen mee te nemen, maar langer dienst te doen. De diensttijd zal op deze wijze uiteindelijk tot circa drie maanden oplopen.

Een edel dier

Een ridder gaat uiteraard te paard en dat paard is een kostbaar bezit. Geen wonder dat het in deze tijd een edel dier wordt. De ridders verlangen een speciaal ras, de destrier. Dit paard wordt speciaal gefokt voor het dragen van zware mannen en getraind voor oorlogstijden. Het is mogelijk dat pas in de achtste eeuw een Arabisch ras in Europa wordt geïntroduceerd dat een dergelijke last kan dragen. De ontwikkeling van steeds zwaardere bewapening voor zowel man als paard betekent dat het fokprogramma op sterkere grotere paarden is gericht.
Het gebruik van bewapende paarden versterkt de kracht van de cavalerie, maar beperkt de mobiliteit. In de dertiende en veertiende eeuw krijgen de bezitters van een bewapend paard meer loon. De destrier is van grote waarde voor de ridder. Hij wordt alleen in oorlogstijd bereden en bij een verrassingsaanval. De eerste taak van de ridder is gelegen in het redden van zichzelf én zijn paard. Pas als er tijd genoeg is, bekommert hij zich om zijn wapenrusting. Een bron uit 1220 meldt dat een paard tien slaven waard is. Uit bronnen aan het eind van de deertiende eeuw blijkt dat ridderpaarden een veelvoud waard zijn van gewone paarden, soms zelfs 25 keer zo veel. Vergelijk dit met 4 keer de waarde van een merrie in de Karolingische tijd en dan wordt zichtbaar hoe de prijs is opgedreven.

De revolutie in het zadel

Ridders uit een oorkonde uit 1028.

Zeven eeuwen na de Slag van Adrianopel vindt er een revolutie plaats in de manier waarop de cavalerie vecht; hierdoor neemt het belang van de ridders toe. De introductie van de stijgbeugel rond 800, de ontwikkeling van het hoefijzer, een betere bewapening en de uitvinding van het zadel dat zowel van voren als van achteren is verhoogd hetgeen de ruiter een stevigere zitplaats verschaft, leiden ertoe dat de ridder met ontvelde lans kan vechten. Dit betekent dat de ridder met teugels en schild in de linkerhand en de lans recht langs zijn rechterarm gebruik kan maken van de voorwaartse kracht van het paard, zonder dat hij door de klap van de inslaande lans uit het zadel wordt gelicht. Deze manier van aanvallen verspreidt zich snel in de elfde eeuw. Deze verpletterende aanval kan bijna iedere troep voetsoldaten breken. De oorlogszuchtige Turken in het nabije oosten hebben er geen antwoord op en weten alleen te vluchten. Op deze wijze hopen ze de destriers van de ridders uit te putten of door boogschutters te doden. Aan het eind van de elfde eeuw tekent de prinses-historicus Anna Comnena op dat de Byzantijnen denken dat een ridder de muren van Babylon weet te doorboren.

Een nieuwe maatschappij

Nieuwe ideeën reflecteren de toenemende importantie van bewapende cavalerie in maatschappij en oorlog. In plaats van een maatschappij waarin alle vrije mannen een militaire dienst vervullen, komt er een model waarin drie klassen bestaan:

  • de laboratores, de laagste klasse van halfvrijen (horigen) die het werk doen;
  • de bellatores, de middenklasse van ridders die vechten om de maatschappij te beschermen;
  • de hoogste klasse, de oratores, diegenen die voor iedereen bidden.

Vooral de kerk ontwikkelt dit idee in een poging om de vele oorlogen in te dammen. De talloze oorlogen zijn een doorn in het oog van de kerk; ze verstoren de orde en leiden tot verval en bezetting van kerkelijke goederen. Er wordt soms beweerd dat de oproep tot de kruisvaart de kerk is ingegeven om de energie die verloren gaat in de vele burgeroorlogen te bundelen ten gunste van de christelijkheid in het algemeen en het redden van de zieleheil van de ridders in het bijzonder. Intellectueel zijn de ridders (nog) niet. Letteren en schone kunsten worden alleen onderwezen in kringen van de allerhoogste adel in de elfde eeuw. Noch hebben zij de deugden die met het riddertijdperk worden geassocieerd. Dat tijdperk ligt nog in de toekomst.

Ridderlijke erecode

De klasse der ridders ontwikkelt een eigen eergevoel: ridderlijkheid. Hoe deze ridderlijkheid wordt toegepast zal vaak door praktische bezwaren en gewin worden gedwarsboomd, maar het maakt de edelen van buiten de klasse bezien wel tot een eenheid.
Deze ridderlijkheid bestaat uit een vreemde middeleeuwse mix van erbarmen en brutaliteit. Zo worden bijvoorbeeld eenvoudige buitenlui massaal vermoord, landen veroverd, geplunderd en vervolgens verspeeld door ridders die op een heilige missie als een kruistocht zijn. Het lijkt waarschijnlijk dat liederen als het Roelantslied een grote invloed op de ridderlijke moraal hebben. In het Roelantslied worden bloemen, planten en vogelgezang in één adem verheerlijkt met het kampement van een leger, een belegering en het blinken der zwaarden. Hierin gaat de heer voorop in de strijd als voorbeeld voor degenen die hem volgen. In dit lied is lekker eten en drinken even plezierig als het zien van doden met lansen tussen de ribben.

Een professional

Opleiding van de beroepssoldaat

Een oefening uit 1340.

Er bestaat geen militaire opleiding in de Middeleeuwen. Er zijn wel lieden die op individuele basis les geven aan ridderzonen. Deze leraren bereiden de aanstaande ridder voor op zijn toekomstige taak en positie. De opleiding begint al in het gezin en wordt voortgezet in dienst bij een andere heer als schildknaap. De ridder wordt een beroepssoldaat, omdat hij daar de tijd voor heeft. Hij hoeft immers geen gewoon werk te doen. Van jongsafaan wordt hij met wapens geschoold en vele jaren zal hij doorbrengen in de kunst der wapenen en hoffelijkheid. Hij leert niet alleen van man tot man, maar ook hoe in een ‘conrois‘ te vechten.
Pas wanneer hij vele jaren heeft gediend wordt hij uiteindelijk tot ridder geslagen.

Training

Detail uit toernooi uit de 15de eeuw.

Het is niet bekend of ridders geregeld trainen, maar dit zal vooral persoonlijk zijn bepaald. Oorlog en verdediging van zijn leen zijn harde leerscholen. De meest favoriete training zal het toernooi zijn geweest. Pas aan het eind van de Middeleeuwen wordt dit toernooi de gereglementeerde romantische voorstelling die nu bestaat, maar in het begin is dit een levensecht model van echte oorlog. Zeker als op een bepaald moment de botte wapens (zie detail toernooi-afbeelding) door scherpe worden vervangen. In het toernooi worden teams van ridders samengesteld waarna in het schijngevecht de formaties en bewegingen worden ingeslepen. Degenen die niet zo bedreven zijn, worden een stuk armer, want zij verliezen hun paarden en bewapening aan hun overwinnaars. In het toernooi kunnen ridders tot grote naam en faam stijgen, zoals tegenwoordig topsporters wijd en zijd bekend zijn.
De kerk ziet dit met lede ogen aan en ziet het toernooi als bedreiging van de openbare orde. Een toernooi kan immers gemakkelijk tot een echte oorlog uitgroeien, hetgeen ook wel gebeurt, of een dekmantel zijn om een concurrent om te brengen als hij zich buiten zijn kasteel vertoont.

Vechten als beroep

In de twaalfde eeuw blijken de meeste heren niet meer te willen vechten. De risico’s worden te groot. Steeds vaker zijn het dienaren en ministerialen die de strijd aangaan in naam van hun heer. Ridders zijn dan overal te vinden in het gevolg van een vorst of edelman, maar slechts zelden worden zij zelf als ridder bestempeld. De ridders zijn beroepssoldaten geworden. In de dertiende eeuw worden de edelen wel weer ridder genoemd, maar dan in de hogere betekenis van het woord. Kortom, iemand met ridderlijke eigenschappen.

Omgorden in de 14de eeuw.De zwaardomgording

De ceremonie van de zwaardomgording vindt haar oorsprong in Germaanse gebruiken. De gordel als symbool van de soldatenstand is van zeer oude Germaanse oorsprong. Hierbij wordt de jongen, slechts twaalf tot veertien jaar oud, middels een plechtige proclamatie in staat geacht wapens te dragen. Hij is dan geen jongen meer maar een man.
Door het toenemende gebruik van paarden en zwaardere wapens verschuift de leeftijd in de loop der eeuwen naar ongeveer twintig jaar. Soms wordt een enkeling van niet-adellijke afkomst tot ridder geslagen wanneer hij zich in een veldslag bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt.
De uiterlijke kenmerken van de ridder zijn de gordel en de sporen.

Literatuur

  1. H.W. Koch, Over hellebaarden, donderbussen en huurlingen, Elsevier, Amsterdam, 1980, p40.
  2. De opkomst van Zutphen, Willem de Vries,
    Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960.
  3. Geschiedenis van de Nederlandse stam, Prof. Dr. P. Geyl,
    Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1961.
  4. Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, Jonkvrouwe Dr. J.M. van Winter,
    S. Gouda Quint – D. Brouwer en zoon, Arnhem, 1962.
  5. Ridderschap, ideaal en werkelijkheid, Jkvr. dr. J.M. van Winter,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1965.
  6. Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der Middeleeuwen, Dr. W. Jappe Alberts,
    N.V. Martinus Nijhoff’s Boekhandel en Uitgeversmaatschappij, ‘s-Gravenhage, 1966.
  7. Van hunebed tot Hanzestad, J. de Rek,
    Bosch & Keuning N.V., Baarn, 1973.
  8. Het einde van de horigheid in Twente en Oost-Gelderland 1795-1850, P.G. Aalbers,
    De Walburg Pers, Zutphen, 1979.
  9. De voornaamste adellijke geslachten in de Nederlanden 10de en 11de eeuw, J.M. van Winter,
    In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 1, Middeleeuwen,
    Unieboek bv, Bussum, 1981.
  10. Overzicht van de Nieuwe Geschiedenis, D.J. Roorda e.a.,
    Wolters-Noordhoff, Groningen, 1983.
  11. Bredevoort een heerlijkheid, J.F.Th. de Beukelaer e.a.,
    Stichting 800 jaar veste Bredevoort, Bredevoort, 1988.
  12. Spiegel van ridderschap, Heraut Gelre en zijn ereredes, W. van Anrooij,
    Prometheus, Amsterdam, 1990.
  13. Knights, Andrea Hopkins,
    Grange Books, London, 1990.
  14. Pre- & Protohistorie van de Lage Landen, J.H.F. Bloemers & T. van Dorp,
    Open Universiteit, Uitgeverij Unieboek, Bussum, 1991.
  15. Het Hof van Gelre, Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473), Gerard Nijsten,
    Kok Agora, Kampen, 1993.
  16. Knight, Christopher Gravett,
    Dorling Kindersley, London, 1993.
  17. Drostambt en schoutambt – De Gelderse ambstorganisatie in het kwartier van Zutphen (ca. 1200-1543), Jan Kuys,
    Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1994.
  18. Middeleeuwen, D.E.H. de Boer, J. van Herwaarden en J. Scheurkogel,
    Martinus Nijhoff uitgevers, Groningen, 1995.
  19. The medieval knight at war, Brooks Robards,
    Tiger Books International, London, 1997.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCIX des Sonnedages nae Heilige Gregorius de Grote dach, dat was op ten vijfden dach der maent van Septembris.