De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

De stad als burcht

De Germaanse walburg

Als de Romeinen uit de Lage Landen verdwijnen, verdwijnt met hen de Romeinse stad. In tegenstelling tot volkeren van Latijnse oorsprong kennen onze Germaanse voorouders namelijk geen steden. Zij wonen, na hun zwervende jagersbestaan te hebben opgegeven, in verspreide hoeven. Hieruit ontstaan na verloop van tijd woonbuurten. Bij oorlogsgevaar trekt het volk zich terug in de dichte wouden of verschanst het zich binnen een walburg, zoals bijvoorbeeld de Hunneschans aan het Uddelermeer. De walburgen zijn de vroegste middeleeuwse vestingen.

Een walburg is een ronde omwalde en omgrachte vluchtheuvel, die alleen bij aanvallen dienst doet. De wal is voorzien van doornhagen en rijen van gepunte palen, een staketsel, schuin en/of recht ingegraven. De bouwers zorgen voor een gunstige positie door de wal hoog en steil te maken, zodat men van boven naar beneden kan slaan, schieten, steken en gooien. Deze walburgen hebben aanvankelijk geen bebouwing. De meeste functioneren als een soort grensfort, waarin alleen bij gevaar de stelling betrokken wordt. In vredestijd fungeren de walburgen waarschijnlijk als ontmoetingsplaats voor vorsten of voor handelstransacties. Het idee van de walburg wordt later teruggevonden in de landweer rond de stad.

Een beveiligde oorsprong

Bredevoort ontstaat bij een kasteel.De aard en omvang der verdedigingswerken van een middeleeuwse stad worden in de eerste plaats ingegeven door de natuurlijke omgeving. In veel gevallen is er een nederzetting ontstaan bij een burcht, om daarna tot een stad uit te groeien. Een mooi voorbeeld hiervan is de stad Bredevoort, die bij kasteel Bredevoort is ontstaan. Ook de twee oudste Nederlandse steden ontstaan bij een Romeins militair fort; Maastricht en Nijmegen. In de Merovingische en Karolingische periode ontstaan in de zevende en achtste eeuw verschillende nieuwe nederzettingen onder bescherming van Frankische burchten; Utrecht, Dorestad (Wijk bij Duurstede) en Tiel.
In de negende eeuw worden ter beveiliging van de streek diverse burchten opgericht die grote gelijkenis vertonen met de Germaanse walburg. Uit deze burchten ontstaan in Nederland bijvoorbeeld Breda, Middelburg, Oostburg, Den Burg (Schouwen) en Leiden. In De Graafschap is graaf Eberhard I van Hamaland Ψ op dit gebied erg actief.

Verdediging

Op basis van deze ronde burchten worden de steden versterkt met eerst wallen en later muren. De middeleeuwse stedelingen gaan uit van een passieve verdediging, dat wil zeggen dat net zo lang gewacht wordt tot de roofzucht van de vijand op het omringende platteland is uitgewoed en hij weer verdwijnt. Evenals de ridders in de kastelen willen zij juist de plaats waar zij wonen, werken en hun bezittingen hebben beschermen. Bovendien is men in de stad wel zo zelfbewust om ter af- en onderscheiding een houten barricade op te richten alleen al om aan te geven dat hier sprake is van een stad en niet van platteland. De stad wordt dan beschermd door een landweer, een hoge aarden omwalling, aan te leggen, voorzien van houten staketsels of palissaden en enkele afsluitbare toegangen in stevige poortgebouwen.

De wal

Bergh omringd door een gracht.In De Graafschap wordt de omwalling meestal nog uitgebreid met een natte gracht. Hiervoor wordt meestal een bestaande waterloop gebruikt, zoals de Vierakkerse Beek of een Berkel-arm. Deze wijze van bescherming biedt voldoende afweer tegen de toenmalige aanvalswapens zoals stormram en blijde. De Romeinen maken reeds gebruik van een landweer en de Franken en Germanen nemen dit over. Soms ontstaat er een stelsel van meerdere wallen, beplant met allerlei ongastvrije planten. Eiken en beuken worden op één meter hoogte afgekapt. De takken worden naar de grond gebogen en schieten daar opnieuw wortel. Daartussen groeien bramen, wilde rozen en doornstruiken, tot het een ondoordringbare muur van struikgewas is geworden, die elk jaar wordt gecontroleerd en bijgeplant. Achter de wal loopt een weg waarlangs de verdedigers zich bij een aanval naar de bedreigde plaats kunnen spoeden. Voor de wal loopt ook een weg, waarschijnlijk voor de jaarlijkse inspectie. Die heet dan de ‘Groene Steeg’, of ‘Groene Weg’.
Het strategische belang ligt hierin dat aanvallers, die in die tijd in betrekkelijk kleine benden opereren, het beschermde gebied alleen kunnen bereiken door de smalle ingang in de landweer. En die kan vrij gemakkelijk worden verdedigd. Zijn ze toch binnen gedrongen, dan is het soms moeilijk weer weg te komen. Zo komen heel wat krijgsbenden met hun buit als ratten in de val te zitten. Met het bakken van de kloostermoppen en de toename van de handel kunnen de steden dit systeem perfectioneren en zich stadsmuren permitteren. Dat is ook nodig, want het mechanische werpgeschut van de aanvaller neemt ook in kracht en reikwijdte toe. Voor het bouwen van muren, oorspronkelijk een keizerlijk recht, moet toestemming aan de graaf worden gevraagd, die de stad hiervoor flink laat betalen. Zoals hij eveneens geld eist voor het houden van markten en dergelijke. Een lucratieve manier van pacht innen, want de graaf doet er weinig voor terug.

Stadsmuren

Hordijzen bovenop de stadsmuur.Als de aarden wal niet meer voldoet, worden de steden met zware muren omringd. Tenzij de terreinomstandigheden het onmogelijk maken, worden de muren in een cirkelvorm opgetrokken. Deze eerste stenen bescherming wordt gekenmerkt door hoge, relatief dunne muren, voorzien van een weergang op overwelfde nissen en kantelen met schietspleten. Op de muur komt een hordijzen. Dit is een houten uitbouwsel van waaruit de vijand aan de voet van de muur bekogeld kan worden met drek, kokende olie, brandende pek of stenen. De ommuring wordt aan de buitenzijde weer uitgebreid met een diepe, met water gevulde gracht. Daar waar geen water aanwezig is, worden de muren verdubbeld of extra zwaar opgetrokken. Na de kruistochten wordt de hordijzen vervangen door de machicoulis of mezekouw. Dit is een uitkragende galerij van steen met gaten in de vloer. Nu zijn de verdedigers in staat om aanvallers te bekogelen zonder dat ze het gevaar lopen dat hun uitbouwsel vlam vat.

Muurtorens en poorten

De Homburgerpoort van de stad Doetinchem in 1743.De ommuring wordt op dubbele boogschotafstand onderbroken door vooruitstekende ronde muurtorens, terwijl daartussen ter hoogte van de weergang een mezekouw is aangebracht.
Op enkele plaatsen zijn ophaalbruggen geplaatst die via een poortgebouw toegang verlenen tot de stad. De hoge en soms iets hellende muren zijn nagenoeg onbeklimbaar. Zij bieden vanaf de weergang en vanuit de torens een ruim blikveld over het omliggende landschap, zodat het de vijand moeilijk wordt gemaakt zijn nadering te verheimelijken. De burgers zijn relatief veilig in de ommuurde stad, totdat het tot een echte belegering komt.

Plattegrond bepaald door de verdedigingswerken

Machicoulis of mezekouw.De cirkelvormige ommuring biedt diverse voordelen voor de verdediging. In de eerste plaats is de muur overal even sterk. Ten tweede heeft een ronde muur een kosten besparend effect. Voor een maximaal oppervlak van de stad is immers een minimale lengte van de muur nodig. Bovendien is in de stad de afstand tot de muur overal even groot. Deze ronde of ovale plattegrond is terug te vinden bij diverse in de Middeleeuwen ontstane steden, bijvoorbeeld Zwolle en Amersfoort.
Als de stad aan het water ligt, hangt het van de breedte van dit water af hoe de vorm van de verdedigingswerken (en daarmee van de stad) wordt. Als het water smal is, wordt de stad meestal aan beide zijden van het water verdedigd. Als het water te breed is om in de stad te worden opgenomen vindt er een eenzijdige oeverontwikkeling plaats en wordt de stad halfovaal- of halfcirkelvormig, bijvoorbeeld Kampen of Maastricht.
De steden die uit een woonbuurt bij een kasteel ontstaan, zijn veel gevarieerder in vorm.

Ontmuring

De hoge som die de burgers van een stad moeten betalen voor hun stadsmuren voldoen zij graag. De stadsmuren zijn onontbeerlijk voor hun veiligheid. Sommige steden gaan zelfs zo ver dat zij zich zonder instemming van hun heer versterken. De zwaarste straf die een stad kan krijgen is de ontmuring. Geen enkele stad in De Graafschap is dit (gelukkig) overkomen, maar Groningen (1112), Amersfoort (1269) en Delft (1359) zijn bekende Nederlandse voorbeelden.
Na de Middeleeuwen, als het belang van verdedigingsmuren geleidelijk verdwijnt, ervaren de stedelingen de muren als een knellende band voor de groei van de stad. Pas als Nederland één staat is geworden heeft dit gevolgen voor de verdediging van de individuele steden. Nederland wordt als een land verdedigd. Voor de steden in De Graafschap die aan de grens van ons land liggen, heeft dit tot gevolg dat pas in de negentiende eeuw, als de Vestingwet vervalt, de vervallen vestingwerken mogen worden ontmanteld. Pas dan kunnen de steden groeien, maar ze zullen hun achterstand op de steden in de Randstad nooit meer inlopen.

Literatuur

  1. De stedebouwkundige ontwikkeling in Nederland, Dr. Ir. W.B. Kloos,
    Allert de Lange, Amsterdam, 1947.
  2. Middeleeuws Wapentuig, Drs. R.B.F. van der Sloot,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum,1964.
  3. Middeleeuwse Kastelen, Paul E. van Reyen,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1965 (vierde druk, 1979).
  4. De Middeleeuwse Stad, Prof. dr. W. Jappe Alberts,
    Fibula-van Dishoeck, Bussum, 1968.
  5. Stad en platteland in de Middeleeuwen, Prof. dr. David Nicholas,
    Fibula – van Dishoeck, Bussum, 1971.
  6. Over hellebaarden donderbussen en huurlingen, J.H.W. Koch,
    Elsevier, Amsterdam, 1980.
  7. Doetinchem in de Middeleeuwen, W. Jappe Alberts,
    In: Geschiedenis van Doetinchem,
    De Walburg Pers – Oudheidkundige Kring ‘Deutekom’, Zutphen, 1986.
  8. Pre- & Protohistorie van de Lage Landen, J.H.F. Bloemers & T. van Dorp,
    Open Universiteit, Uitgeverij Unieboek, Bussum, 1991.
  9. The medieval knight at war, Brooks Robards,
    Tiger Books International, London, 1997.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCVIII des Sonnendages voor Heilige Laurentius dach, dat was op ten negenden dach der maent van Augusti.