Graaf van Hamaland en markgraaf van Friesland
Jong en onbezonnen
Eberhard I Ψ wordt na de vroege en gewelddadige dood van zijn vader Meginhard II Ψ op jonge leeftijd graaf van Hamaland. Zijn vader en moeder Evesa Ψ trouwen waarschijnlijk tussen 860 en 865, zodat Eberhard I, wanneer hij zijn vader in 881 opvolgt, minimaal 15 jaar oud zal zijn. Waarschijnlijk is hij een paar jaar ouder. Op de vraag of Eberhard I te identificeren valt als Eberhard I, graaf van Neder-Lahngouw Ψ wordt elders ingegaan.
Eberhard I’s vader is vermoedelijk gesneuveld door Vikinghanden en de jonge Eberhard I zint op wraak. Hij maakt deel uit van het leger van Lodewijk III ‘de Jongere’ Ψ die in 881 de palts in Nijmegen belegert, die door Noormannen is bezet. Er zitten daar (minimaal) twee groepen Vikingen; de een aangevoerd door Siegfried en de ander door Godfried II ‘de Deen’ Ψ. De onervaren Eberhard I is mogelijk bij schermutselingen in handen van de gevreesde Godfried II ‘de Deen’ gevallen.
Eberhard I heeft geluk dat Godfried II in een goed humeur is na de geslaagde plundering van Birthen bij Xanten. Hij zal de visite van Eberhard I als een vermakelijk en vooral lucratief toetje hebben beschouwd. Godfried II laat een bode naar Eberhard I’s moeder Evesa sturen met een eis voor losgeld.
Voor veel zilver vrij
Evesa weet het hoge losgeld bijeen te krijgen en Godfried II houdt zijn woord: Eberhard I komt vrij. Welke impact deze vernedering op de jonge Eberhard I heeft is niet moeilijk in te schatten. Vrijgekocht worden door je moeder, het zal je maar gebeuren als trotse Saks! Het kwaad dat zijn vader heeft vermoord en hem heeft vernederd heeft een naam: Godfried! Deze naam zal Eberhard I’s leven gaan beheersen.
De belegering van Nijmegen wordt een fiasco. De bezetters van de palts weten een handgemeen te vermijden en komen met Lodewijk III een vrije aftocht overeen. Godfried II belooft onmiddellijk te vertrekken, maar brandt nog wel even de palts plat.
Daarmee zijn Godfried II en Siegfried nog niet van het toneel verdwenen. In 881 slaan Godfried II en Siegfried hun winterkwartier op in Asselt, een steenworp van de gevluchte bisschop van Utrecht in St. Odiliënberg, die dacht dat hij veilig was. Mogelijk verruilt de bisschop op dat moment deze vluchtplaats voor Deventer.
Na het relatief goed afgelopen avontuur zoekt Eberhard I contact met andere vijanden van Godfried II ‘de Deen’. Daar zijn er genoeg. De Vikingen zijn bij hun rooftochten diep in Lotharingen doorgedrongen. Slachtoffers zijn te vinden in: Maastricht, Luik, St. Truiden, Gulik, Neuss, Keulen, Bonn, Aken, Stablo en Malmédy, Prüm en Trier. Als Evesa van Elzasser afkomst is, heeft Eberhard I misschien wel binnen zijn familie medestanders gevonden.
Godfried ‘de Deen’ zit niet stil
Godfried II ‘de Deen’, Eberhard I’s aartsvijand, zit niet stil. Lodewijk III ‘de Jongere’ overlijdt in 882, zodat Karel III ‘de Dikke’ Ψ hem opvolgt. Godfried II heeft ondertussen zijn handen vrij. Karel III besluit met Godfried af te rekenen en verzamelt een groot leger en trekt in de zomer naar Asselt op. Daar durft hij, ondanks zijn overmacht, de strijd met Godfried II niet aan, mogelijk ligt de slachtpartij bij Eppendorf nog te vers in het geheugen. Karel III sluit een overeenkomst met Godfried II.
Godfried II laat zich dopen en als dank mag hij dan trouwen met Karel III’s achternichtje Gisela Ψ, de buitenechtelijke dochter van de inmiddels overleden koning Lothar (II) Ψ. Van Der Tuuk meent overigens dat Hugo (II) Ψ dit huwelijk arrangeert, om zo een bondgenoot voor zijn plannen te krijgen. Dat zij speciaal hiervoor uit het klooster van Nivelles moet treden is blijkbaar geen beletsel voor hogere politieke doelen. Godfried II treedt in de voetsporen van Rorik I Ψ en mag zich daarom ‘dux’ noemen. In feite is hij te beschouwen als markgraaf. Markgraven zijn belast met de verdediging van het rijk tegen dreigingen van buitenaf. Marken bevinden zich dus aan de randen van het rijk. Godfried II’s macht is zo groot dat hij in bronnen meermalen ‘rex’ (koning) van de Noormannen wordt genoemd.
Bij Gisela verwekt Godfried II een dochter, die Reginhild Ψ wordt genoemd. De dochter zal later trouwen met graaf Diederik van Ringelheim Ψ, waardoor de Immedingers vaste voet krijgen in het Nederrijnse gebied. De Ringelheimer erfenis is, mede door het Karolinger bloed dat door Ringelheimse aderen vloeit, van groot belang. Zo belangrijk dat zelfs het Oostfrankische koningshuis een Ringelheimer dochter zal trouwen!
Zutphen en Deventer geplunderd!
Siegfried heeft geen koninklijke dochter gekregen, maar neemt genoegen met een enorme afkoopsom. Hij vertrekt, zoals afgesproken, vanuit Asselt naar Denemarken. Mogelijk ingegeven door de hoeveelheid zilver die Evesa voor Eberhard I heeft betaald besluit Siegfried, nu hij er toch langskomt op weg naar het noorden, een bezoekje aan Zutphen en Deventer te brengen. In 882 plundert Siegfried beide IJsselsteden. Van deze aanval zijn in Zutphen in 1997 archeologische resten gevonden in de vorm van een brandlaag (houtskool) en botten en skeletten van menselijke slachtoffers. Deze resten zijn door middel van het gevonden keramiek en C14-datering van graankorrels gedateerd op een periode tussen 880 en 900. Er zijn ter plekke vele koeien geslacht, want bij de opgraving zijn alleen botresten van poten en koppen gevonden. Hieruit valt te concluderen dat het eetbare deel is meegenomen. Waarschijnlijk heeft het leger van Siegfried gebrek aan proviand voor de thuisreis. Dit is de eerste keer dat een Vikingaanval in West-Europa archeologisch is bewezen, een macabere primeur!
Naast het bezit van Rorik I’s voormalige territrorium ontwikkelt Godfried II ‘de Deen’ andere snode plannen. In 885 wordt duidelijk wat dit inhoudt. Lothar (II)’s bastaardzoon Hugo (II) Ψ, hertog van Elzas, heeft zijn zwager Godfried II voorgesteld dat deze met zijn Noormannen Lotharingen zal veroveren, waarna ze samen zouden delen. Hugo (II) heeft in 877 al geprobeerd het koninkrijk van zijn vader nieuw leven in te blazen, maar die poging is mislukt, ondanks steun van de Lotharingse adel. Hugo (II) speelt hoog spel door te vertrouwen op Godfried II. Godfried II is helemaal niet van plan om te delen, zeker niet wanneer zijn manschappen het vuile werk moeten opknappen. Hoe lang Hugo (II) verwacht dat hij koning van Lotharingen zou zijn met Godfried II aan zijn zijde is onbekend.
Godfried II trekt zijn eigen plan en stuurt zijn afgezanten Gerulf (II) Ψ en Gardulf Ψ, afkomstig uit Frisia, naar Karel III om zijn eigen eisenpakket over te brengen.
Er wordt een complot gesmeed
Met ontzetting hoort Karel III het onmogelijke eisenpakket van Godfried II ‘de Deen’ aan. Godfried II vraagt om verscheidene wijndomeinen diep in het Oostfrankische rijk, omdat in zijn Nederrijnse gebieden geen wijndruiven kunnen groeien. Karel III kan onmogelijk Godfried II grondgebied geven, maar een botte weigering zal onvermijdelijk tot een oorlogsverklaring leiden. Hoe dit dilemma op te lossen? Karel III ontbiedt zijn militaire bevelhebber Hendrik van Babenberg om hem op te dragen zich van Godfried II te ontdoen.
Hendrik begrijpt dat een frontale aanval niet het gewenste resultaat zal hebben, omdat Godfried II op zijn eigen waterrijke terrein in het voordeel is. Veel tijd heeft Karel III van Godfried II echter niet gekregen. Hendrik verzint een sluw plan. Hij zal Godfried II uitnodigen om over de eisen te onderhandelen en aan de onderhandelingstafel met hem afrekenen. Nu moet hij nog iemand hebben die moedig genoeg is om Godfried II neer te steken, terwijl deze omringd is door zijn lijfwachten. Hiervoor benadert Hendrik Eberhard I, want hij weet dat Eberhard I een diep gewortelde wrok tegen Godfried II koestert. Zijn vernederende ontvoering en de vernietiging van zijn hof in Zutphen kan Eberhard I niet over zijn kant laten gaan. Eberhard I stemt met het plan in. Hij is blij met deze kans om met Godfried II ‘de Deen’ af te rekenen.
Na de ondergang van Zutphen heeft Eberhard I een nieuwe versterking in Hamaland ingericht. Hij kijkt goed in zijn eigen graafschap rond en kiest voor het strategisch gelegen Hoog-Elten. De hoge ligging, uitkijkend over de splitsing van Rijn en Waal, maakt een verrassingsaanval over water immers onmogelijk. Het lijkt een geschikte omgeving om met Godfried II af te rekenen. Op eigen terrein zal Godfried II immers geen gevaar vermoeden. Hendrik van Babenberg beschikt waarschijnlijk niet over de precieze terreinkennis om een dergelijk plan uit te werken, zodat Eberhard I ‘Saxo’ Hendrik heeft bijgepraat over de mogelijkheden.
Hendrik vertrekt met een klein gezelschap naar Herispich (Spijk); ‘heri’ duidt op leger en ‘spich’ (spijk(er)) op een opslagplaats. Mogelijk is Herispich een mobilisatiecomplex. Hier zullen zij elkaar ontmoeten om ergens in de Betuwe te gaan onderhandelen plaats vinden. Onderweg wordt aartsbisschop Willibert van Keulen, waarschijnlijk een bloedverwant van Hendrik van Babenberg, opgepikt met het doel om Gisela te redden.
De deelnemers aan het complot begeven zich waarschijnlijk naar Elten om zich daar op de aanslag voor te bereiden.
De aanslag op Godfried
Nietsvermoedend wacht in juni 885 Godfried II ‘de Deen’ bij Spijk zijn gasten af. Op de eerste dag verschijnen Hendrik van Babenberg en aartsbisschop Willibert als afgezanten van Karel III aan de onderhandelingstafel in de Betuwe. De eerste dag worden de eisen wederom op tafel gelegd en de standpunten uitgewisseld. Veel verder komen de partijen niet.
De volgende dag neemt aartsbisschop Willibert Gisela met een smoesje mee en verdwijnt met haar uit de Betuwe. De tweede dag van onderhandelen kan gaan beginnen. Eberhard I ‘Saxo’ is nu ook aan tafel geschoven. Het moment van zijn wraak is gekomen. Jaren heeft hij moeten wachten, maar nu kan hij zijn aartsvijand te grazen nemen. Tijdens het gesprek staat hij op en richt hij zich met zijn grieven tot Godfried II. Hoe deze een exorbitante zilverschat voor zijn vrijheid heeft geëist en vervolgens Zutphen heeft platgebrand. Godfried II zal de schuld aan het platbranden van Zutphen hebben ontkend, dat was immers Siegfrieds werk. Er ontstaat volgens plan een twistgesprek, want Godfried II’s ontkenning zal ingecalculeerd zijn. Voordat Godfried II iets in de gaten krijgt trekt Eberhard I zijn zwaard en treft hij Godfried II aan het hoofd. Hendriks en Williberts mannen komen daarop onmiddellijk in actie om het karwei te af te ronden. Alle aanwezige Vikingen worden in een mum van tijd vermoord.
Er verschijnt te laat voor Godfried II een Vikingvloot. De opvarenden worden van boord gelokt door enkele Saksische troepen, die zogenaamd op de vlucht slaan in de richting van Elten. Wanneer de Vikingen zich ontschepen om de vluchters te achtervolgen verschijnen plotseling de door Hendrik gemobiliseerde Teisterbantse Friezen. De Vikingen zitten in de tang en worden vermorzeld.
Nasleep van de aanslag
Wanneer na de aanslag de Betuwe en Godfried II’s markgraafschap van Noormannen is gezuiverd is de Vikingtijd in feite voorbij en de kans op een ‘Normandisch Friesland’ verkeken. De rust keert in het Nederrijnse gebied terug. De verdreven Vikingen verhuizen naar de monding van de Seine. Het zal ruim een eeuw duren eer Vikingen opnieuw de Rijn opvaren. De bronnen zwijgen in ieder geval over nieuwe akkefietjes.
Hugo (II) moet zijn monsterlijk verbond met Godfried II zwaar bekopen. Hij wordt gevangen genomen, blind gemaakt en naar de abdij in Prüm afgevoerd. Daar zal hij dagdromend van een herrezen Lotharingen na 895 overlijden.
Hendrik van Babenberg neemt de titel ‘dux’ van Godfried II over en blijft onvermoeid op Vikingen jagen en zal in 886 voor Parijs tegen hen sneuvelen.
Eberhard I wordt markgraaf
Eberhard I’s ster is door de aanslag ook gerezen. Allereerst heeft hij voldoening van zijn overwinning op zijn aartsvijand. Wraak is immers zoet. Na het overlijden van Hendrik van Babenberg geeft keizer Arnulf Ψ het markgraafschap aan Eberhard I. Hij mag zich nu als markgraaf ‘dux’ noemen, want hij is aanvoerder van de grenstroepen.
Om het markgrafelijke ambt inhoud te kunnen geven wordt vermoed dat Eberhard I enkele goederen krijgt toegewezen, die over heel Friesland verspreid liggen. Zonder economische basis kan in de middeleeuwen geen ambt bestaan. Mogelijk is het recht tot belastingheffing in half Urk, Hunesca (Hunzego), Marne, Midgo (Middagsterland) en Merime (tussen Lauwers en Eems, Fivelgo (Groninger Ommelanden) en Naardinkland (Gooi) toegewezen, omdat deze rechten later in bezit blijken te zijn van Eberhard I’s achterneef Wichman (IV) Ψ.
De bijnaam ‘Saxo’ die Eberhard I in de bronnen krijgt slaat op het feit dat hij van Saksische komaf is. Voor de Friezen is hij immers een buitenlander. Als indirecte opvolger van Godfried II ‘de Deen’ (na Hendrik van Babenberg) wordt Eberhard I belast met de verdediging van de noordwestelijke kust van het Duitse rijk. Hij dient het gebied te beschermen tegen invallen van de Noormannen. Zijn ambstgebied is uitgestrekt en alle onder zijn militaire bevel staande graven bekijken zijn macht met argusogen.
Mogelijk trouwt Eberhard I rond deze tijd met Wiltrud Ψ, wellicht een kleindochter van Asig I Ψ, graaf in de Hessengouw. Eberhard I en Wiltrud krijgen twee zonen: Meginhard IV Ψ en Eberhard (II) Ψ.
De aanleg van ringburgen
Hendrik van Babenberg laat vrijwel meteen na de aanslag op Godfried II ‘de Deen’ in heel Friesland op strategische plaatsen ring- of walburgen aanleggen. Hier kan de lokale bevolking met haar levende have in tijden van nood haar toevlucht zoeken. Eberhard I neemt, wanneer hij Hendrik als markgraaf opvolgt, de verdediging van het rijk ook serieus. Het is hem duidelijk dat hij geen snelle keizerlijke hulp hoeft te verwachten tegen de Vikingen wanneer dat nodig is, de brute plundering van Zutphen is daarvan een duidelijk bewijs.
Mogelijk worden de oude walburgen Duno (bij Arnhem) en Hunnenschans (Uddel) door Eberhard I versterkt. In ieder geval verschijnt er een nieuwe walburg bij Zutphen en Elten.
Achtereenvolgens worden vanaf 885 aan de kust Oostburg, Souburg, Domburg, Middelburg, Burg-Haamstede, Rijnsburg en Den Burg en verder stroomopwaarts Aalburg en Tiel mogelijk opgericht. Tenslotte wordt nog verder landinwaarts ook de Hunenburg (Oldenzaal) rond deze tijd opgericht.
Bij de aanleg en het beheer van de diverse burgen zullen de lokale graven een uitvoerende rol hebben gespeeld en heeft de koning de benodigde grond beschikbaar gesteld. Het is zeer waarschijnlijk dat Hendrik en Eberhard I als dux een initiërende en coördinerende rol spelen. In de praktijk blijkt het verdedigingssysteem goed te werken, want het aantal Vikinginvallen vermindert drastisch. Blijkbaar zijn Vikingen de belegerkunst niet machtig. In 891 proberen de Vikingen een ringburg in Vlaanderen in te nemen hetgeen ze niet lukt.
Jaloezie en vijanden
Eberhard I’s status wordt vooral door Waldger III van Teisterbant Ψ met jaloezie bekeken. Waldger III is de zoon van Gerulf (II) en stamt af van een geslacht dat al eeuwenlang in Friesland gevestigd is en hij heeft mogelijk Fries koninklijk bloed in zijn aderen. Hij heeft lijdzaam moeten toezien dat een ‘buitenlander’ de belangrijkste baan in zijn vaderland heeft gekregen.
Bovendien de bisschop Odilbald van Utrecht na enkele omzwervingen met zijn bisschopszetel in Deventer neergestreken, hetgeen Waldger III een doorn in het oog zal zijn. Een dergelijk prestigieus instituut heeft Waldger III liever in de oorspronkelijke omgeving van Nifterlake (Utrecht), onder zijn eigen invloed.
De moord op Eberhard (I)
In 898 wordt Eberhard I tijdens een jachtpartij vermoord door Waldger III van Teisterbant. Vermoedelijk heeft dit tegelijkertijd plaatsgevonden met de inval van Karel III ‘de Eenvoudige’ in Lotharingen en is Eberhard I ‘Saxo’ als zetbaas van keizer Arnulf uit de weg geruimd. Blijkbaar heeft Eberhard I de situatie verkeerd beoordeeld en niet goed ingeschat dat Waldger III een sterke wrok tegen hem koestert, anders was hij nooit met hem uit jagen gegaan.
De moord blijft, zo ver we weten, onbestraft, want er volgen geen sancties van keizer Arnulf terwijl het misdrijf niet mis is. Als opvolger van Eberhard I benoemt keizer Arnulf diens broer, Meginhard III Ψ, als markgraaf, waarmee de zaak is afgedaan.
Zo is er een gewelddadig einde gekomen aan het leven van een man wiens leven in het teken van (oorlogs)geweld heeft gestaan. Er valt niet te ontkennen dat Eberhard I ‘Saxo’ van groot belang is voor de geschiedenis van de lage landen. Zijn hoofdrol in de aanslag op Godfried II verijdelt het ontstaan van een ‘Normandisch Friesland’ of ‘Hollandse Danelaw’ met alle problemen die een dergelijke vestiging in Frankrijk (Normandië) en Engeland hebben gegeven. Zijn bemoeienis met de bouw van burgen zorgt er voor dat de Vikingen decennialang wegblijven uit het Nederrijnse gebied. Het moderne Nederland draagt de sporen van de vele burgen nog altijd met zich mee. Bijna iedere burg is uiteindelijk een stad geworden, waarvan Eberhard I mede de kiem heeft gelegd.
Zijn beide zonen, Meginhard IV en Eberhard II zijn waarschijnlijk nog te jong om hem op te volgen, zodat zijn broer Meginhard III moet invallen.
Literatuur
- Reginonis abbatis Prumiensis Chronicon cum continuatione Treverensi, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p117.
R. Fruin, Het Graafschap Hamaland en de Brunharingen, De Nederlandsche Leeuw, Jg. XLVIII, nr. 6, 1930, kolom 165.
A. Wirtz, Die Geschichte des Hamalandes, In: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, Verlag L. Schwann, Dusseldorf, 1971, p42.
J.M. van Winter, Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert, In: Rheinische Vierteljahrsblätter, Jg. 44, Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1980, p26, 37.
M. Groothedde, De nederzettingsontwikkeling van Zutphen voor het jaar 1000, In: De Sint-Walburgiskerk in Zutphen, Walburg Pers, Zutphen, 1999, p25.
L. van der Tuuk, Noormannen in de lage landen, Omnidruk, Kampen, 2008, p126-127. - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p117.
R. Fruin, 1930, kolom 165.
A. Wirtz, 1971, p42.
W. Ehbrecht, Landesherrschaft und Klosterwesen im ostfriesischen Fivelgo (970-1290), Aschendorffsche Verlagsbuchhandlung, Munster, 1974, p29-30.
J.M. van Winter, 1980, p37-38.
E. Boshof, Königtum und adelige Herrschaftsbildung am Niederrhein im 9. und 10. Jahrhundert, In: Klever Archiv – Schriftenreihe des Stadtarchives Kleve, Selbstverlag des Stadarchives Kleve, 1983, p17.
M. Groothedde, 1999, p25.
L. van der Tuuk, 2008, p127. - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p118–120.
E. Boshof, 1983, p13-14, 26.
C.A.A. Linssen, Historische opstellen over Lotharingen en Maastricht in de Middeleeuwen, Van Gorcum, Maastricht, 1985, p6.
K. van Vliet, In kringen van kanunniken, Walburg Pers, Zutphen, 2002, p139.
K.H. Schreiber, Genealogie der Franken, Königreiche, Frankenreich, Lothar II en Ludwig III.
L. van der Tuuk, 2008, p127-128, 133-134.
H.H. Jongbloed, mededeling per email, 6-02-2010.
“Er zijn 2 hoofdbronnen over het huwelijk van Godfried en Gisela, Regino en de Annales Fuldenses. De laatste (MGH SSRG separatim VII (Annales Fuldenses) 100) stelt het huwelijk op 883 nadat Godfried – het jaar tevoren (bij Asselt) gedoopt – een pact gesloten had met Hugo. 883 hoeft niet strijdig te zijn met Regino, die bij Asselt alleen gewag maakt van de afspraak/toezegging met/van Karel de Dikke op verlangen van Godfried. Eer dan alles voor elkaar geregeld is, kan het 883 zijn geweest.
Regino (MGH SSRG separatim L (Regino) p. 120) heeft wel een beetje mijn voorkeur, en wel omdat hij Hugo persoonlijk heeft gekend. Hugo is namelijk in 885 blind gemaakt en opgeborgen eerst in St. Gallen en later in Prüm, waar Regino in zijn hoedanigheid van koster hem heeft gesproken en zelfs geknipt/geschoren! Niet lang na zijn komst in Prüm overleed Hugo daar (Regino o.c. 125).
Dat Godfried een Karolingendochter verlangde, is begrijpelijk vanuit zijn zelfbewustzijn/geldingsdrang en politieke oogmerken. Op dat moment had Karel een probleem, want zoveel beschikbare K-dochters waren er niet. Dus of het nou wel of niet handig was vanwege de achterliggende Hugo, Karel ‘de Dikke’ heeft misschien niet veel alternatieven gehad.” - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p120, 123.
E. Boshof, 1983, p14-15.
C.A.A. Linssen, 1985, p6.
A. Willemsen, Vikingen! – Overvallen in het stroomgebied van Rijn en Maas, 800-1000, Uitgeverij Thoth, Bussum, 2004, p132-136.
H. H. Jongbloed, Wanburtich: Heinrich II. Beteiliung an der Wahl von Kamba (1024), Deutsches Archiv, Hft. 1, Jg. 62, Böhlau Verlag, Köln, 2006b, p26.
L. van der Tuuk, 2008, p130, 133-136. - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p122–124.
E. Boshof, 1983, p15-16.
C.A.A. Linssen, 1985, p7.
H. Verdonk, De familie-inschrijving van Wichman van Elten in het gedenkboek van Reichenau, H. Verdonk, Brochure 6, Lelystad, 1990, p8.
M. Groothedde, 1999, p25.
K. van Vliet, 2002, p139.
H. H. Jongbloed, Tussen ‘paltsverhaal’ en ‘IJssellinie’ – Averarda ‘van Zutphen’ (†11 augustus [961]) en de geboorte van de graafschappen Zutphen en Gelre (1026-1046), In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, Historisch Jaarboek voor Gelderland, Vereniging Gelre, Arnhem, 2006a, p84.
H. H. Jongbloed, 2006b, p26.
L. van der Tuuk, 2008, p134-136.
H. H. Jongbloed, mededeling per email, 30-12-2006.
“Maar wie heeft nu de terreinkennis geleverd die voor dat plan nodig was? De Mainfrankische Babenberger zelf, terwijl hij ergens diep in Lotharingen met Karel ‘de Dikke’ overlegde wat te doen? Waarschijnlijker acht ik dat Everhard Saxo niet enkel als ‘acteur’ in het twistgesprek een rol heeft gespeeld, maar eerder al zijn terreinkennis heeft aangedragen om het plan vorm te geven en in dat kader ook zijn Eltense burcht ter beschikking heeft gesteld als verzamelplaats en uitvalsbasis. Daaruit leid ik af dat de Elterberg al in 885 de woonstee van de familie Saxo was als kennelijke opvolger van het verwoeste ‘Zutphen’.” - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p124.
H. Halbertsma, Frieslands oudheid – Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang, Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2000, p102, 187, 209.
H. H. Jongbloed, 2006b, p25.
L. van der Tuuk, 2008, p136-137. - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p125.
R. Fruin, 1930, kolom 165.
A. Wirtz, 1971, p42.
W. Ehbrecht, 1974, p29.
E. Boshof, 1983, p17.
C.A.A. Linssen, 1985, p7.
H. Verdonk, 1990, p8.
M. Groothedde, 1999, p25.
K. van Vliet, 2002, p139.
H. H. Jongbloed, 2006b, p24-25.
L. van der Tuuk, 2008, p137. - Regino, dMGH, SS Rer. Germ. 50, p146.
E. Boshof, 1983, p16, 19.
C.A.A. Linssen, 1985, p5, 7.
H. Verdonk, 1990, p8.
M. Groothedde, 1999, p25.
K. van Vliet, 2002, p150.
H. H. Jongbloed, Wichman, Adela en Alpertus – De Eltense boedelkwestie, In: Bijdragen en Mededelingen Gelre, deel XCVI, Vereniging Gelre, Arnhem, 2005, p14. - H.L. Janssen, m.m.v. T. Hermans, Tussen woning en versterking, In: 1000 jaar kastelen in Nederland – Functie en vorm door de eeuwen heen, Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 1996, p19-28.
W. Ehbrecht, 1974, p29-31.
J.M. van Winter, 1980, p36-37.
E. Boshof, 1983, p19-20.
H. Verdonk, 1990, p8.
H.H. Jongbloed, 2006b, p27.
L. van der Tuuk, 2008, p177-178. - M. Groothedde, 1999, p24-25.
K. van Vliet, 2002, p150. - R. Fruin, 1930, kolom 165.
A. Wirtz, 1971, p42.
E. Boshof, 1983, p19-20.
H. Verdonk, 1990, p8.
M. Groothedde, 1999, p25.
H. Halbertsma, 2000, p103, 210.
K. van Vliet, 2002, p150, 152.
H.H. Jongbloed, 2006b, p27.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende I op Tweeden Pinksterendach.