De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

Gijsbert I van Rekem-Bronckhorst (1127-1140)

Heer van Rekem

Adam de Brunckhorst

Noot 1

De eerste heer van Bronckhorst komt rond 1127/31 in de bronnen voor. Zijn naam is Adam de Brunchorst. De oorkonde waarin hij genoemd wordt is vermoedelijk vals. Hij is getuige bij de schenking van graaf Gerhard III van Gelre Ψ van de kapel van Ellekom aan de kerk in Zutphen.

Of de getuigenreeks in de valse oorkonde ook vervalst is is ongewis. In het algemeen kan gezegd worden dat de getuigenreeksen, ook bij valse oorkondes, wel kloppen. Dit om de vervalsing geloofwaardiger te maken.
De naam ‘Adam’ komt in 1218 pas opnieuw in de Achterhoek voor, maar dan bij de heren Van Den Bergh. Of Adam van Bronckhorst, mits hij heeft bestaan, bloedbanden heeft met Adam I van den Bergh Ψ blijft voorlopig een intrigerende vraag.

‘Van Radekeim’

Noot 2
Het wapen van Rekem.

De volgende heer van Bronckhorst die rond deze tijd wordt genoemd is Gijsbert (I) Ψ. In 1140 komt hij nog een keer voor, samen met een van naam onbekende broer (Adam?). Gijsbert I heeft een zuster die Ermgard heet en zij sticht een klooster in Rekem.
Opmerkelijk is dat hij niet met zijn ‘achternaam’ Bronckhorst voorkomt, maar met de toevoeging ‘Radekeim’. Van Schilfgaarde ziet hierin het noordelijk van Maastricht gelegen Rekem (Belgisch Limburg). De naam ‘Giselbert’ is hier mogelijk richtinggevend geweest, want rondom de Maas is deze naam niet onbekend. Alle Giselberten pretenderen van Giselbert Ψ, de eerste hertog van Lotharingen af te stammen. Een andere, meer Gelderse, mogelijkheid is Renkum.
In het voordeel van Van Schilfgaarde spreekt het wapenschild van Rekem; een leeuw van keel op een veld van goud. Het wapen van Bronckhorst is hier een licht gewijzigde uitvoering van.
Volgens sommige auteurs trouwt Gijsbert I met Heylwiva Ψ, een dochter van Arnold II van Rode Ψ en Aleid van Kuyc Ψ. Uit recenter onderzoek blijkt dat zij getrouwd is met Koenraad van Merum Ψ. Dit sluit een eerder, of later, huwelijk met Gijsbert I natuurlijk niet uit, maar zet dit wel op lossere schroeven.
Gijsbert I en zijn vooralsnog onbekende echtgenote krijgen in de literatuur twee zonen: Gijsbert (II) Ψ en Willem (I) Ψ. Ook hier zijn vraagtekens bij te plaatsen, want beide zonen komen pas in 1190 in de bronnen voor. In ieder geval wordt Gijsbert I als de stamvader van het geslacht Bronckhorst beschouwd, ook al lijkt de generatie na Gijsbert I ‘zoek’ te zijn. Zijn vermeende zoon Willem I volgt hem als heer van Bronckhorst op.

Toevallige bijkomstigheden

Noot 3

Het onderzoek van Vogels naar het graafschap Rode heeft twee in het oog springende bijkomstigheden. Het eerste dat opvalt is dat de broer van Arnold II van Rode Gijsbert (I) heet. Deze Gijsbert I van Rode overlijdt in 1146. Vogels vermoedt dat Arnold I van Rode Ψ, de vader van Arnold II en Gijsbert I, twee keer is getrouwd. De eerste keer met Heylwiva van Walbeck Ψ en de tweede keer met Heilwig van Malsen (Kuyc) Ψ. De twee genoemde broers stammen uit het eerste huwelijk. De door Vogels aannemelijk gemaakte connectie met Walbeck draagt een tweede bijkomstigheid aan. Hij ziet Heylwiva als dochter van graaf Siegfried van Walbeck Ψ en Guda van Valkenburg Ψ.
Overstappend naar het onderzoek van Verdonk blijkt dat Guda vermoedelijk een dochter is van Rupert I Ψ en Irmintrud Ψ. Hij plaatst Irmintrud in de Rees-Aspel familie vanwege enkele schenkingen in Rees. Jackman ziet Irmintrud als een dochter van Liudolf van Zutphen Ψ. Haar bezitingen in Rees zijn mogelijk afkomstig uit de Zutphense erfenis, middels hetzelfde mechanisme waarop Godschalk (II) Ψ graaf in de Hetter wordt. Het optreden van Rupert I (of diens gelijknamige zoon?) als ‘Routpertus’ in 1059 als getuige voor Godschalk (II) in de zaak rondom de Lochemse tienden is dan ingegeven door de familieband. Is het nu te ver gezocht om te vermoeden dat Bronckhorst als huwelijksgift aan Irmintrud is meegegeven?
Bij dit scenario zijn wel enkele kanttekeningen te plaatsen. De naam Giselbert/Gijsbert komt vaker voor, bijvoorbeeld in de grafelijke families van Duras en Looz. Ook is het de vraag of de heren van Rekem dezelfde zijn als de heren van Rode. Een aanwijzing kan zijn dat de eerste heer van Rekem die in 1108 genoemd wordt Arnold heet. Bovendien duiken er in de eerste helft van de twaalfde eeuw enkele niet nader geduide Giselberten in de bronnen op, bijvoorbeeld Giselbert ‘met de lelijke kop’ in 1131. Het voert vooralsnog te ver om te beweren dat Gijsbert I van Rode dezelfde persoon is als zijn generatiegenoot Gijsbert I van Bronckhorst. Daarvoor zijn de relaties te onzeker.

Mogelijke vererving van Bronckhorst.

Allodiaal bezit

Kasteel Bronckhorst, anno 1731.
Noot 4

Het verdwenen kasteel Bronckhorst is volgens De Monté ver Loren een allodiaal goed. Hij leidt dit af uit het feit dat een leengoed Bronkhorst nergens in de bronnen voorkomt en dat ‘slijtage’ van een (eventueel Gelders) leengoed tot een eigen goed op de stoep van de graaf van Gelre en Zutphen niet erg aannemelijk is. De heerlijkheid bestaat slechts uit een klein gebied rondom het kasteel en de stad Bronkhorst.
Het nabijgelegen Steenderen vormt een apart graafschap en aan de andere kant wordt Bronckhorst begrensd door de IJssel. Hieruit blijkt dat de grenzen van de heerlijkheid Bronckhorst niet ver reiken.
Opvallend is dat de graaf van Gelre in 1349 erkent dat de heer van Bronckhorst de hoge rechtspraak in zijn heerlijkheid uitoefent. Dit betreft mogelijk een bevestiging van een reeds bestaande situatie. Dat zou betekenen dat de graaf van Gelre er geen enkele zeggenschap heeft en dat met andere woorden Bronckhorst ‘buitenland’ voor hem is. Wanneer Bronckhorst deze ‘status aparte’ verwerft is onbekend.
De opvatting van De Monté ver Loren weerspreekt het bovenstaande scenario dat Bronckhorst al vroeg van Zutphen is afgesplitst niet.

Literatuur

  1. OGZ, nr. 246.
    A. Kutsch Lojenga-Rietberg, Huis Bergh – kasteel-kunst-geschiedenis, Stichting Huis Bergh, ‘s-Heerenberg, 2000, p154.
  2. OGZ, nr. 238.
    A.P. van Schilfgaarde, De heren en graven van Bronkhorst, In: De Nederlandsche Leeuw, Jg. LXXIV, nr. 3, 1957, kolom 67.
    J.A. Coldeweij, De heren van Kuyc (1096-1400), Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1981, p227.
    F.M. Eliëns en J. Harenberg, Middeleeuwse kastelen van Gelderland, Elmar, Rijswijk, 1984, p.65.
    D. Schwennicke, Europäische Stammtafeln Neue Folge, Band XVIII, Vittorio Klostermann, Frankfurt, 1998, tafel 41.
    H. Dewit, De duit van Reckheim, In: Muntklapper, Europees Genootschap voor Munt- en Penningkunde, nr. 23, 1999, p2, 6.
    H. Vogels, Het graafschap Rode, de priorij van Hooidonk en de Van Herlaars, De Drijehornickels, Jg. 11, nr.3, 2002, p65-66, 68 (met lidmaatschap beschikbaar op soc_nederlandse_adel).
    H. Vogels, Het graafschap, het geslacht en het kapittel van Rode, Heemschild, De Heemkundige Kring De Oude Vrijheid, Jg. 39, nr. 4, 2005, p5-7 met lidmaatschap beschikbaar op soc_nederlandse_adel).
    T. Hermans, Kasteel Bronkhorst in 1901, In: Jaarboek Achterhoek en Liemers, Mr. H.J. Steenbergenstichting, Doetinchem, 2005, p24.
    R. Hartemink, International Civic Arms, Rekem.
  3. OGZ, nr. 173, 238 en 257.
    H. Verdonk, Ermentrud, een Utrechtse gravin?, Brochure, Eigen uitgave, Lelystad, 1996, p19-20.
    D.C. Jackman, Criticism and critique, Prosopographica et Genealogica, vol. 1, Unit for Prosopographical research, Oxford, 1997, p190.
    D.C. Jackman, A Greco-Roman Onomastic Fund, In: Onomastique et Parente dans l’Occident medieval, Prosopographica et Genealogica, vol. 3, Unit for Prosopographical Research, Oxford, 2000, p16-17, 43.
    H. Vogels, 2002, p65-66, 68.
    H. Vogels, 2005, p5-8.
    C.G.J. Pannekeet, De Kopergeld Pagina, De hagemunterij van Rekem.
    K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer (MGDRES), Walbeck, Siegfried II.
  4. J.PH. De Monté ver Loren, Gegevens over de verhouding tussen de heerlijkheid Bronkhorst tot het Heilige Roomsche Rijk en tot het graafschap Zutphen voor 1570, In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel LVI, S. Gouda Quint, Arnhem, 1957, p125-127.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCIX een dach nae Heilige Martinus dat was op ten viertienden dach der maent van Aprili.