De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

Hendrik (II) van Gelre en Zutphen ‘de Jongere’ (1133-1178)

Graaf van Gelre en graaf van Zutphen

Eerste graaf van Gelre en Zutphen

Hendrik (II) Ψ is de oudste zoon van gravin Ermgard van Zutphen Ψ en graaf Gerard III van Gelre Ψ. Hij mag zich in 1133 als eerste tooien met de titel graaf van Gelre en graaf van Zutphen. Al schijnt hij die tweede titel pas later te krijgen. Niettemin zullen alle Gelderse vorsten zich vanaf nu zo noemen. Ook als Gelre een hertogdom wordt, blijven ze zich graaf van Zutphen noemen. Het bezit van Zutphen verschaft veel aanzien, want Zutphen is een vrij goed, terwijl Gelre slechts een leen van de keizer is. De keizer kan Gelre weer opeisen als niet aan de leenplichten wordt voldaan, maar van Zutphen moet hij afblijven.

In Zutphen laat Hendrik (II) zijn munten eigen slaan. Deze munten zouden te veel lijken op de munten uit Deventer, hetgeen ze daar niet kunnen waarderen. Dit is de eerste vastgelegde animositeit tussen de buren.

Een grote kinderschaar

In 1137 trouwt Hendrik (II) met Agnes Ψ. Zij wordt in de literatuur vermeldt als een dochter van graaf Lodewijk II van Arnstein en Udihildis van Odenkirchen. Dat is vermoedelijk niet correct; Hendrik (II) zijn grootvader Otto II van Zutphen Ψ is met een Arnsteinse dochter gehuwd. Hendrik (II) en Agnes krijgen vijf of zes kinderen: Gerard (IV) Ψ, Otto I Ψ, Agnes Ψ, Adelheid Ψ, Margareta Ψ en, vermoedelijk, Alberich Ψ.

Dochter Agnes trouwt in 1168 met graaf Hendrik IV van Namen en Luxemburg Ψ (1113-1196). Zij wordt om nog onbekende reden in 1172 verstoten.
Adelheid krijgt voor 1179 graaf Gerhard I van Looz Ψ (1140-1196) aan de haak. Margareta wordt uitgehuwelijkt aan graaf Engelbert van Berg Ψ (1157-1189). Zij wordt de moeder van de heilig verklaarde aartsbisschop Sint Engelbert I van Keulen Ψ (1216-1225). Van de derde zoon Alberich (1136-1150) is niet zeker bekend of hij een zoon van Hendrik (II) en Agnes is. Hij kan ook uit het huis Namen stammen. Alberich maakt carrière als bisschop van Luik.

Een klein graafschap

In 1138 getuigt Hendrik (II) voor keizer Koenraad III Ψ als deze de Oostergo en Westergo aan de kerk van Utrecht teruggeeft. In hetzelfde jaar getuigt Hendrik (II) voor Konrad III als deze opnieuw schenkingen verricht aan het klooster Bedbur.
Ook al verschijnt Hendrik (II) geregeld aan het keizerlijke hof, het graafschap Zutphen is toch in het begin onbeduidend van grootte en invloed. Het omvat een klein deel van de huidige Graafschap: het ‘s-Gravenhof, het dorp Zutphen met omliggende vruchtbare landen en weilanden, het hof te Lochem met het dorp zelf en zijn omgeving, het hof te Steenderen (in leen van Utrecht), het hof te Baak en enkele bezittingen op de Veluwe. De Graafschap zou steeds groeien en Hendrik (II) is de eerste in een lange rij die daarvoor zorgt.

Hendrik (II)’s zegel

Wapen van de graven van Lohn.
Noot 1
Patriarchaal kruis.

Het oudst bekende zegel van de graven van Gelre is van Hendrik (II) afkomstig. De heraldiek zal in de dertiende eeuw een grote vlucht nemen en de graven van Gelre en Zutphen zullen dan een eigen zegel gaan voeren. Hendrik (II) is er dus erg vroeg bij. Het meest opvallende van Hendrik (II) zijn ruiterzegel uit 1179 is het wapen dat de ruiter voert. Er zijn namelijk geen Gelderse rozen of Boulogner bollen op te zien.
Het wapen op Hendrik (II)’s zegel wordt beschreven als ‘een geschulpte schildrand met daarbinnen een patriarchaal of dubbel kruis’ (Van Spaen) of ‘als 3 fasen (dwarsbalken) met een kruis daarover’ (Ter Gouw in 1865). De conclusie van Ter Gouw is interessant, want het Lohnse gravenhuis voert drie dwarsbalken.

Detail zegel van Hendrik (II).
Detail zegel van Hendrik (II).

Samenwerking met aartsbisdom Keulen

Zegel van Hendrik III 'de Jongere'.

De tweede helft van de twaalfde eeuw wordt gekenmerkt door vermindering van de centrale macht van de keizer en de dalende invloed van de bisschoppen op de wereldlijke heren binnen het bisdom. De graven krijgen in de loop der tijden steeds meer invloed in het bisschoppelijke gebied en weten zo hun territorium ten koste van het Sticht te vergroten.
Het bisdom Utrecht staat aan het eind van de twaalfde eeuw onder invloed van de graven van Holland, die de voornaamste tegenstrevers van het jonge Gelre zijn. De graven van Holland weten met enige regelmaat een eigen kandidaat op de bisschoppelijke troon te krijgen. Zo is bijvoorbeeld bisschop Boudewijn II Ψ (1178-1196) een jongere broer van graaf Floris III van Holland Ψ en een van de felste tegenstanders van Gelre.
Hendrik (II) werkt met succes aan goede contacten met het aartsbisdom in Keulen, om niet door het samenwerkende Utrecht en Holland te worden opgeslokt. Ook heeft hij goede contacten met de proosten van Emmerik, Deventer en Xanten, die allemaal binnen de invloedssfeer van Gelre liggen. Zo weet hij zijn jongste zoon Otto I tot proost en aartsdiaken van het Sticht Xanten te laten benoemen. Ook het kapittel van Deventer wordt met succes bewerkt. In 1176 wordt daar Arnold van Isenburg (1176-1196), een bekende van Hendrik (II), als proost van Deventer benoemd. Zo blijft de balans met Utrecht-Holland in evenwicht.
Met enige regelmaat wordt Hendrik (II) ingeschakeld bij het uitbreiden van de Keulse macht in Westfalen. En als de Keulse bisschoppen strijd moeten leveren tegen de Saksische hertog Hendrik ‘de Leeuw’ is hij diverse malen in het Keulse leger te vinden.
Hendrik (II) komt in bezit van de Veluwe, maar dan als achterleenman van de hertog van Brabant. Deze moet op zijn leenhulde beurt brengen aan de bisschop van Utrecht, maar daarvoor is hij te trots zodat hij dat maar achterwege laat. Hendrik (II) stelt zijn zoon Gerard IV aan als graaf van de Veluwe.

Een onafhankelijke reizende vorst

De legitieme overerfbaarheid van zijn ambt als graaf maakt van Hendrik (II) een onafhankelijke vorst. Hij heeft nu de macht om kleinere heren te dwingen aan hem leenhulde te bewijzen.
In overeenstemming met zijn machtstoename groeit ook de staat van de huishouding die hij voert, inmiddels een heuse hofhouding. Hierdoor is het gewenst dat hij zich geregeld verplaatst, want voedselvoorziening het hele jaar rond is een probleem. Bovendien moet hij elders zijn neus laten zien om zijn macht te tonen en recht te spreken. Het verspreide bezit noopt hem tevens hiertoe. Op veel kasteelheren rust dan ook de verplichting om voor de graaf en zijn talrijke gevolg ‘open hof’ te houden, hetgeen een grote last is.
Vanaf nu zullen de Gelderse vorsten geen vaste residentie meer hebben. Wel heeft Hendrik (II) zijn eigen hoven, te Gelder, te Zutphen, te Rozendaal, te Hattem en andere plaatsen. Gezien de toestand der wegen toentertijd zal het geen plezier zijn geweest om continu op reis te zijn.

Met de keizer naar Milaan

Oorlog in de 11de eeuw.

Hendrik (II) geniet veel aanzien bij de grote keizer Frederik I ‘Barbarossa’ Ψ. Zo gaat hij mee met een van de veldtochten van de keizer om de Lombardische steden te onderwerpen, die een vertwijfelde vrijheidsstrijd voeren. Hendrik (II) is er getuige van dat de machtige stad Milaan zich moet overgeven. Hij ziet de stoet der onderworpen stedelingen die tussen twee rijen Duitse soldaten doortrekt, de aartsbisschop met alle geestelijken in vol ornaat, de burgemeesters en de raad en daarna alle andere mannen uit de stad met een strop om de hals. Een indrukwekkend tafereel voor graaf Hendrik (II) van Gelre en Zutphen, die tevens ziet, net als alle andere aanwezige edelen en vorsten, welk een macht keizer Friedrich I ‘Barbarossa’ kan ontwikkelen. En dat komt de keizer natuurlijk goed uit.

Terugtrekking van de macht

In 1178 is Hendrik (II) vanwege zijn hoge leeftijd niet meer in staat zijn graafschap rond te reizen om zijn macht te tonen. Zijn zoon Gerard IV neemt het bestuur van het graafschap over. In 1179 sterft zijn vrouw Agnes en in 1182 volgt Hendrik (II) haar. Iets dat niet veel graven op een dergelijk hoge leeftijd gegeven is in die jaren. Hij maakt wellicht nog mee hoe zijn opvolger Gerard IV op jonge leeftijd sterft en zijn tweede zoon Otto I het graafschap overneemt.

Literatuur

  1. A.P. van Schilfgaarde, Zegels en genealogische gegevens van de graven en hertogen van Gelre. graven van Zutphen, S. Gouda Quint – D. Brouwer en zoon, Arnhem, 1967, p11, afbeelding 1.
    F.R. Velde, Heraldica, patriarchaal kruis, 223.
  2. Alle de XIV boeken van de Geldersse geschiedenissen, Arend van Slichtenhorst,
    Jacob van Biesen, Arnhem, 1659.
  3. Wapenboek der Ridders van de Duitse Orde, mr. W.J. baron D’Ablaing van Giessenburg,
    C. van Doorn en zoon, ‘s-Gravenhage, 1871.
  4. Wapenboek van den Nederlandschen Adel, J.B. Rietstap,
    J.B. Wolters, Groningen, 1887.
  5. De wapens van den tegenwoordigen en den vroegeren Nederlandschen Adel, J.B. Rietstap,
    J.B. Wolters, Groningen, 1890.
  6. Acten betreffende Gelre en Zutphen 1107-1415, P.N. van Doorninck en Dr. J.S. van Veen,
    Gebrs. Van Brederode, Haarlem, 1908.
  7. Overzicht der dynastie van Wassenberg-Gelre en verwante geslachten gedurende de elfde eeuw, Dr. P.C. Boeren,
    In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XLI, S. Gouda Quint, Arnhem, 1938.
  8. De oorsprong van het geslacht der graven van Gelre, Mr. W. de Vries,
    In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XLVIII, N.V. Drukkerij G.J. Thieme, Nijmegen, 1946.
  9. De opkomst van Zutphen, Willem de Vries,
    Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960.
  10. Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, Jonkvrouwe Dr. J.M. van Winter,
    S. Gouda Quint – D. Brouwer en zoon, Arnhem, 1962.
  11. De historie van het oude Gelre onder eigen vorsten, G. Prop,
    W.J. Thieme & Cie., Zutphen, 1963.
  12. Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der Middeleeuwen, Dr. W. Jappe Alberts,
    N.V. Martinus Nijhoff’s Boekhandel en Uitgeversmaatschappij, ‘s-Gravenhage, 1966.
  13. Zegels en genealogische gegevens van de graven en hertogen van Gelre graven van Zutphen, Schilfgaarde,
    Gouda Quint, Arnhem, 1967.
  14. Gelre’s hof – Van paardestal tot Huis der Provincie, Cees Hilberdink,
    De Walburg Pers, Zutphen, 1983.
  15. De Graven en Hertogen van Gelre op reis, Prof. dr. W. Jappe Alberts,
    De Bataafsche Leeuw, Utrecht, 1984.
  16. Heraldiek, bronnen, symbolen en betekenis, Ottfried Neubecker e.a.,
    Atrium, Alphen aan de Rijn, 1988.
  17. Familiewapens, oorsprong en betekenis, Roelof Vennik,
    Wilkerdon, Rotterdam, 1988.
  18. Die Grafen von Hamaland und Zutphen, Ralf G. Jahn,
    Geldrischer Heimatkalender, vol. 1992, 1992.
  19. De oorsprong der graven van Gelre, H. Verdonk,
    Brochure 7, Uitgave in eigen beheer, Lelystad, 1992.
  20. De graven van Gelre en de Zutphense erfenis, H. Verdonk,
    Brochure 8, Uitgave in eigen beheer, Lelystad, 1994.
  21. Wapens van de Nederlanden, Hubert de Vries,
    Uitgeverij Jan Mets, Amsterdam, 1995.
  22. De genealogie van de voogden, graven en hertogen van Gelre, Ralf G. Jahn,
    In: Gelre-Geldern-Gelderland Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre,
    Verlag des Historischen Vereins für Geldern und Umgegend, Kleef, 2001.
  23.  K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Gelre, Heinrich II.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCIX des Wonnesdages op Heilige Angela Merici dach, dat was op ten zeven en twintigsten dach der maent van Januarii.