Markgraaf van Ename en graaf in Westfalen
Herman ‘van Emmerik’ Ψ
Een moeilijk te beantwoorden vraag is wie de ouders zijn van graaf Godschalk (II) van Zutphen Ψ? Over deze vraag heeft menigeen zich het hoofd gebroken, zoals verderop zal blijken, en in 2010 is er een nieuwe hypothese verschenen.
Adelheid Ψ, de echtgenote van Godschalk II, is een achterkleindochter van keizer Otto II Ψ en erfgename van Zutphen. Adelheid is een dame van stand en dat doet vermoeden dat Godschalk (II) ook van hoge komaf is. Het eerste licht in deze puzzel komt uit een later valse oorkonde waarin Godschalk (II) een schenking van zijn vader Herman bevestigt van goederen in Zevenaar aan de kerk in Emmerik. Emmerik behoort in die tijd tot het bisdom Utrecht, want de grens tussen Keulen en Utrecht wordt gevormd door de Rijn en de Löwenberger Landwehr.
De oorspronkelijke oorkonde stamt vermoedelijk uit de eerste helft van de elfde eeuw, maar is mogelijk in de twaalfde eeuw door een vervalser aangepast om de rechten van de kerk in Emmerik in Zevenaar te ‘bewijzen’. Dit sluit echter niet uit dat de namen en plaatsen die worden genoemd uit de oorspronkelijke oorkonde afkomstig zijn.
De vader van Godschalk (II) heet dus met zeer grote waarschijnlijkheid Herman en is dus graaf. Bovendien heeft bisschop Bernold van Utrecht (1027-1054) op verzoek van Herman, de kerk van Emmerik tienden in Zevenaar geschonken, zodat Herman nog in leven is bij de schenking, maar voor 1054 is overleden.
Herman van Lek en IJssel?
Op 10 oktober1036 schenkt Koenraad II Ψ goed in de gouw Eiteren in het graafschap van Herman, aan het klooster in Werden. Wisplinghof suggereert dat deze Herman ‘van Eiteren’ dezelfde is als Herman ‘van Emmerik’, waarbij hij opmerkt dat Herman ‘van Eiteren’ niet tot de aanzienlijkste edelen behoort. Hij plaatst hierbij Eiteren in het graafschap Nifterlake en niet in het graafschap Lek-en-IJssel. De vereenzelviging van Herman ‘van Lek-en-IJssel’ met Herman ‘van Emmerik’ is waarschijnlijk onjuist. Zo’n obscure vader geeft Godschalk (II) niet de hoogadellijke status die hij nodig heeft om de Ottoonse kleindochter Adelheid te huwen, tenzij Herman ‘van Lek-en-IJssel’ niet zo obscuur is als op het eerste gezicht lijkt. Mogelijk is hij tegelijkertijd burggraaf van Utrecht en graaf-voogd in de graafschappen Lek-en-IJssel en Opgooi.
Van Winter zoekt op haar beurt Herman ‘van Emmerik’ in Westfalen. Om Herman ‘van Emmerik’ beter te duiden dienen enkele excursies over de moderne landsgrenzen gemaakt te worden, te beginnen in Westfalen.
Een excursie naar gouw Westfalen
Er treden achtereenvolgens enkele graven met de naam Herman op in de gouw Westfalen. Deze gouw bestrijkt een enorm gebied, waar Dortmund, Gemen (bij Borken), Dülmen, Arnsberg en Lüdenscheid toe behoren. De gouw beslaat het gebied tussen Ruhr en Lippe tot noordelijk aan Borken toe. Hömberg zet de graven op een overzichtelijk lijstje: een Herman (in 1017,1019 en 1020), vervolgens een Godschalk (1052) en daarna een of twee Hermannen (1054 en 1065). Hömberg merkt op dat het, ondanks de overgeleverde ‘Hermannen’, nog niet is gelukt om de familieverbanden precies te duiden.
Die Godschalk tussen de ‘Hermannen’ is interessant, omdat deze naam in tegenstelling tot ‘Herman’ niet veel voorkomt. Is deze Godschalk te vereenzelvigen met ‘onze’ Godschalk (II)? Dat doet vermoeden dat Herman ‘van Emmerik’ te identificeren valt als de Herman ‘van Westfalengouw’ van 1017/20. Dat zou betekenen dat Herman ‘van Emmerik’ naast in Hamaland gelegen goed in Zevenaar, belangen in de gouw Westfalen kan hebben. Leidt deze Herman ‘van Westfalengouw’ uit 1017-1020 tot een mooier familieverband dan die ‘van Emmerik’?
Welke Herman is in Westfalen actief?
Om Herman van 1017-1020 beter te plaatsen is het van belang te weten welke activiteiten hij is betrokken. In 1017 bevestigt Hendrik II Ψ de schenking van hof Gemen (Gamini) in de pagus Westfalen in het graafschap van Herman aan het nonnenklooster Nordhausen. Ook in 1017 schenkt de keizer diverse hoeves in onder andere Dulmen (Dulmine)in het graafschap van Herman aan de kerk in Paderborn. In 1019 schenkt hij een stuk grond, gelegen in het graafschap van Herman en in gouw Westfalen, dat Ekhard hem heeft gegeven aan het nonnenklooster Kaufungen.
Daarnaast zijn er nog vermeldingen van een Herman in de aangrenzende Dreingouw (1019) en in Saksisch Westfalen, waar de hof Drebber aan het, door bisschop Meinwerk van Paderborn gestichte, klooster Abdinghof wordt gegeven (1020). Aan Hermannen geen gebrek.
Kanttekeningen en dwalingen
Het is een probleem om alle Hermannen uit elkaar te houden. In de literatuur worden alle vermeldingen vaak op een hoop geveeegd en aan Herman II van Werl Ψ, de oudste zoon van Herman I van Werl Ψ en Gerberga van Bourgondië Ψ toegeschreven. ‘Herman’ is echter een veel voorkomende naam en de Herman in de oorkondes wordt zonder achternaam genoemd, zodat niet zeker is of Herman II van Werl de juiste identificatie is en/of het één Herman betreft. Dat biedt ruimte voor andere hypotheses.
Bollnow is één van de eersten die kanttekeningen plaatst bij de vereenzelviging van Herman II van Werl als graaf in de gouw Westfalen. Hij maakt ook een voorbehoud voor de Dreingouw en Haltern (Stevergouw). Beide gouwen behoren tot het bisdom Munster. Bollnow ziet hier een andere Herman optreden. Ook bij Leidinger blijft voor het huis Werl alleen de vermelding uit 1019 in de Dreingouw en uit 1020 in Saksisch Westfalen overeind. Vast staat dat het huis Werl van bovengenoemde oorden alleen de Munsterse Dreingouw tot zijninvloedssfeer mag rekenen.
Jackman gooit alle vermeldingen van Herman op een hoop. Hij houdt de Herman uit 1017 voor een broer van Rudolf (I) van Werl Ψ, waarbij zijn foutieve identificatie van Godfried van Verdun ‘de Gevangene’ Ψ als Godfried III van Florennes ‘de Prefect’ Ψ zijn leidraad is. Het enige interessante aan deze potpourri is zijn opmerking dat de huizen Ravensberg en Cappenberg van deze Herman afstammen. Een andere auteur merkte deze connectie echter ook op, maar dan al ruim een eeuw eerder, dus deze primeur gaat Jackmans neus voorbij.
‘Onze’ Herman ‘van Emmerik’ heeft daarmee, net over de moderne grens, een duidelijk nawijsbaar spoor achtergelaten. Opvallend is de vermelding uit 1017; Herman blijkt de opvolger van Wichman III van Vreden Ψ te zijn geworden. Op grond hiervan vermoedt Van Winter een bloedband met Wichman III van Vreden en Godfried III ‘de Prefect’. Die relatie is er, maar mogelijk niet zo nauw als Van Winter vermoedt, want het zal een 3:3 relatie betreffen; achterneven dus.
Connecties met Reinmod
Een voorname bron ter identificatie van twee Hermannen uit het lijstje van Hömberg is de ongedateerde Reinmod-oorkonde. In deze oorkonde schenkt de steenrijke weduwe Reinmod Ψ (of Reginmod) samen met haar enige dochter Frederuna Ψ (of Vrederuna) ten overstaan van bisschop Siegfried van Munster maar liefst zeven kerken: in Varlar bij Coesfeld, Appelhülsen, Bentlage bij Rheine, Coerde bij Münster, Nordkirchen-Capelle, Handorf en Untrup an der Lippe. Een regelrecht fortuin!
In deze oorkonde getuigen twee Hermannen, allebeide met een broer Godfried. Dus twee broederparen Godfried en Herman. Wie zijn nu die Hermannen? Welk geslacht is zo machtig dat het de Billungers voorgoed in hun ‘Heimat’ kan aflossen? De oplossing is al in 1882 bedacht door Hüsing, maar hij is in de decennia daarna verguisd, maar niet vergeten. Hüsing identificeerde de eerste twee broers als Godfried II ‘de Vredestichter’ Ψ, hertog van Neder-Lotharingen, en Herman van Ename Ψ en het tweede broederpaar als zonen van Herman van Ename: Godfried I van Cappenberg Ψ en Herman I van Calvelage Ψ. Daarmee is de Herman uit 1017-1020 te identificerenals Herman van Ename!
Van Winter beschouwt in 2002 de Herman uit 1017, zonder dat zij op zijn afkomst in gaat, ook niet als een Werler graaf, maar maakt net als Hüsing de verbinding met Cappenberg en Calvelage. Zij geeft Godschalk (II) er ook twee broers bij: Herman en Godfried, die volgens Van Winter dan respectievelijk stamvaders zijn van de gravenhuizen Calvelage en Cappenberg. Van Winter voegt dus een extra generatie in tussen Herman van 1019 en de broers Herman, Godfried en Godschalk om te verklaren waarom Otto II ‘de Rijke’ Ψ ondervoogd van Corvey kan zijn. Volgens haar speelt een connectie met de graven van Northeim hierin een rol. De graven van Northeim zijn nmelijk de voogden van Corvey. Door de invoeging van een extra Herman en deze te laten trouwen met Ethelinde van Northeim, wordt Otto II ‘de Rijke’ een neef van Otto van Northeim. Volgens Van Winter is hij dan voldoende gerelateerd om tot ondervoogd te worden benoemd. Onmogelijk is dit niet, maar daar gaat het hier niet om. Haar bevindingen rondom de Hermannen en Godfrieden zijn hier van belang. Er zijn wellicht andere verklaringen om Otto II ‘de Rijke’ aan de Northeimer familie te relateren. De eerste echtgenote van Otto II ‘de Rijke’ is tot op heden niet geïdentificeerd. Mogelijk is zij verwant aan de Northeimse familie.
In haar verwantschapstabel voert Van Winter Reinmod op als dochter van Herman uit 1017. Aangezien de Reinmod-oorkonde wordt gedateerd tussen 1022 en 1030 ligt een andere oplossing meer voor de hand. Op basis van de gegevens uit het memorieboek uit Borghorst acht Althoff een huwelijk tussen Wichman III van Vreden Ψ en Reinmod voor waarschijnlijk. Alpertus vermeldt dat Wichman III is getrouwd met de dochter van Godfried III ‘de Prefect’ Ψ, zodat een vereenzelviging van Reinmod in deze hypothese de prefectendochter moet zijn.
Is het nu niet waarschijnlijker dat zij, na het overlijden van Wichman III in 1016, hertrouwd is met één van voornoemde heren? Er is dan meteen een aanleiding voor het weggeven van het enorme bezit, want haar zoon en erfgenaam uit haar eerste huwelijk, Ekbert Ψ, is dan jong overleden. Haar enige dochter, Frederuna, uit hetzelfde huwelijk is dan logischerwijs nodig als getuige, want zij heeft alle aanspraken op de boedel. De Godfrieds en Hermannen die ook in de oorkonde optreden vormen dan de aangetrouwde familie.
Ondertussen in Werl
Rond 1018 loopt de spanning hoog op tussen Herman II van Werl en de bisschop van Munster. Zeker wanneer Herman II van Werl een vermeende claim op Liesborn verliest aan het bisdom Munster. Wanneer hij zich niet bij de gang van zaken neerlegt, wordt hij door zijn neef Udo van Stade gevangen genomen, met instemming van bisschop Diederik I van Munster Ψ (1011-1022). In 1018 komt het zelfs tot een opstand tegen keizer Hendrik II Ψ, waarbij Herman II van Werl geholpen worden door hertog Bernhard II van Saksen Ψ. ‘Onze’ Herman lijkt daar echter niet onder te lijden, hetgeen er ook voor pleit dat Herman II van Werl een ander persoon is.
Rest nog een los eindje vast te knopen. Herman II van Werl wordt in 1023 in de Dreingouw opgevolgd door zijn broer Bernhard (II) van Hoevel Ψ. Na diens dood krijgt Bernhard (III) van Werl-Arnsberg Ψ, de zoon van Herman II van Werl, de Dreingouw toegewezen, zodat de Herman die in 1019 in deze gouw optreedt definitief aan te wijzen is als Herman II van Werl. Waarmee Herman II van Werl definitief niet in aanmerking komt als Herman ‘van Emmerik’ of ‘van Westfalen’.
Herman van Ename duikt op in Westfalen!
In 2006 identificeert Balzer Reinmod wel als echtgenote van Wichman III en de Hermannen en Godfrieden uit de Reinmod-oorkonde (waarvan zij een afschrift geeft) gelijk aan Hüsing, maar zij voegt net als Van Winter een extra Herman toe en weigert zo ook het tweede broederpaar als een nieuwe generatie uit het huis Verdun te zien. Zij beschouwt hen als nazaten van Ekbert II ‘Eenoog’ Ψ. De aanwezigheid van Godfried II en Herman van Ename bij de schenking van Reinmod, verklaart zij uit het feit dat hun vader Godfried ‘de Gevangene’ Ψ met Mathilde Ψ, een dochter van Herman I ‘Billung Ψ, hertog van Saksen, is getrouwd.
Jongbloed voorziet het ruim eeuw oude artikel van Hüsing van een steviger fundament met betrekking tot de identificatie van het tweede broederpaar. Hij ziet Godfried I van Cappenberg en Herman I van Calvelage – gelijk aan Hüsing – als zonen van Herman van Ename uit diens eerste huwelijk. Hij ziet Godschalk (II) van Zutphen vervolgens als zoon uit het tweede huwelijk van Herman van Ename. Herman van Ename koppelt – volgens Jongbloed – Reinmod aan zijn zoon Godfried I van Cappenberg en Reinmods dochter Frederuna aan zijn zoon Herman I van Calvelage.
Daarmee is te verklaren waarom er een Godschalk als graaf in Westfalen optreedt. Jongbloed stelt de Godschalk in Westfalen gelijk aan Godschalk (II) van Zutphen. Als Godfried I van Cappenberg, de halfbroer van Godschalk (II), jong overlijdt, treedt Godschalk (II) tijdelijk als waarnemend graaf op voor de zoon van Godfried I en Reinmod: Herman I van Cappenberg Ψ. Herman I van Cappenberg trouwt vermoedelijk met Gerberga van Hüneburg Ψ, een dochter van Herman (I) van Bliesgouw Ψ
De zoon van Herman I van Calvelage en Frederuna, Herman II, is getrouwd met Ethelinde Ψ, een dochter van Otto I van Northeim Ψ, zodat de connectie met Corvey – zoals Van Winter die ziet met betrekking tot de ondervoogdij van Corvey van Otto II ‘de Rijke’ is geborgd. Otto II is in deze reconstructie een (half)neef van Herman II van Calvelage.
Herman van Ename is waarschijnlijk dus de vader van Godschalk (II), die is geboren uit zijn tweede huwelijk. Godfried I en Herman I stammen dan uit Herman’s eerste huwelijk. Na de overgang van het markgraafschap Ename zal Herman in Westfalen, dankzij zijn tweede huwelijk rond 1016 in Westfalen zijn neergestreken. Hij weet te bewerkstelligen dat zijn twee zonen uit het eerste huwelijk met respectievelijk de weduwe Reinmod en de dochter Frederuna van Wichman III trouwen en zo het Billungse erfgoed van Wichman III naar zijn nageslacht over te hevelen. De derde zoon, uit zijn tweede huwelijk, vindt verder zuidelijk een aanzienlijke bruid, Adelheid, de erfgename van Zutphen. De Verdunse invloed in het huidige Oost-Nederland en net over de grens is daarmee onbetwist. Zeker als in aanmerking wordt genomen dat een zusters van Herman van Ename, Irmingard Ψ, trouwt met Otto I van Zutphen Ψ. Het markgraafschap Ename komt via het (via vredesoverleg afgedwongen?) huwelijk van Heman’s dochter Mathilde Ψ met Reginar V van Henegouwen Ψ in de Reginaren-familie terecht. Wellicht heeft Hendrik II Ψ Herman gesteund in zijn slimme huwelijkspolitiek in Westfalen, wegens het wegvallen van Ename.
Uit het eerste huwelijk van Herman komen vele kinderen voort. Naast de reeds genoemde Godfried I, Herman I en Mathilde komen nog vier kinderen in de bronnen voor: Gregorius, Odila, Herman Jr., Berthilde en een buitenechtelijke zoon Godfried Ψ. Gregorius wordt monnik in het klooster van St. Vanne, Odila abdis van St. Odile, Herman Jr. en Berthilde overlijden jong. Van Hermans eerste echtgenote is slechts de voornaam overgeleverd: Mathilde Ψ.
Waar komt nu Hermans tweede echtgenote vandaan? Haar naam is vermoedelijk overgeleverd in het dodenboek van St. Vanne in Verdun: Imma Ψ. Van Winter wijst op een Godschalk (I) Ψ, omstreeks 980 prefect en graaf van Hasegouw en diens broer Liudolf Ψ, bisschop van Osnabrück. De naam ‘Godschalk’ en het feit dat Otto II van Zutphen als zoon van een prefect Godschalk wordt genoemd geeft een aanwijzing dat haar afkomst oostelijker in Westfalen moet worden gezocht. Grote kans dat deze familie een dochter aan de nieuwe buurman Herman van Ename heeft uitgehuwelijkt. Van de graven van Hasegouw zijn geen mannelijke erfgenamen bekend. Het is dan niet zo vreemd dat Godschalk (II) in een oorkonde van de bisschop van Osnabrück ‘prefect’ wordt genoemd. Zijn gelijknamige voorvader is dat immers ook. Uit dit huwelijk put Herman zijn stevige aanspraken op het Westfaalse goed.
In 1025 trekt Herman zich uit het aardse leven terug om zijn laatste levensjaren te wijden aan het hemelse. Hij treedt in, in het klooster St. Vanne in Verdun. Hij kan terugzien op een geslaagde verhuizing van het zuiden naar het noorden. Zijn drie zonen zijn alle drie goed terecht gekomen en stamvaders geworden van drie nieuwe Verdunse loten aan de toch al omvangrijke stamboom. Hij overlijdt in 1029, precies in de ambtsperiode van bisschop Bernold van Utrecht, zoals hierboven al vermoed werd.
Familieperikelen
Opvallend tenslotte is een vermelding uit 1024 waarin een van de Hermannen optreedt als scheidsrechter in een erfeniskwestie tussen bisschop Meinwerk van Paderborn en Thietmar I van Saksen Ψ rondom de abdij Helmarshausen.
Met bovenstaande vereenzelviging is duidelijk waarom Herman van Ename hier als scheidsrechter optreedt. Hij is een neef van Thietmar I.
Deze getuigenis wordt door Scholkopf aan Herman II van Werl toegeschreven, ondanks de toenaam ‘van Westfalen’. Van familiaire relatie tussen Herman II van Werl en de twistende partijen is echter niets bekend.
Literatuur
- E. Wisplinghof, Beiträge zur Geschichte Emmerichs, Eltens und der Herren von Zutphen im 11. Jahrhundert, In: Rheinische Vierteljahrsblätter, jaargang 50, Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1986, p60.
K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer (MGDRES), Zutphen, Adelheid von Zutphen en Gottschalk.
H.H. Jongbloed, Ommekeer aan de IJssel – Graaf Godschalk (†16 december 1063) en de opkomst van Zutphen, In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel CI, 2010, p28, 39. - Regesta Imperii, RI III 1 n. 241.
J.A. Coldeweij, De heren van Kuyc (1096-1400), Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1981, p8 en 226.
E. Wisplinghof, 1986, p66.
“Unser Hermann hat wohl kaum zu einer der großen Adelsfamilien des 11. Jahrhunderts gehört, in denen dieser Name gebräuchlich war, also den Grafen von Werl oder gar den Pfalzgrafen.”
A.L.P. Buitelaar, De Stichtse ministerialiteit en de ontginningen in de Utrechtse Vechtstreek, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1993, p37.
“De bevoegdheden van de Utrechtse burggraaf zijn voortgekomen uit het grafelijk machtsbereik; het burggraafschap van Utrecht is in de elfde eeuw in handen geweest van de graaf-voogd van Utrecht, die tevens graaf-voogd is geweest in de graafschappen Lek-en IJssel en Opgooi.”
R.G. Jahn, De genealogie van de voogden, graven en hertogen van Gelre, In: Gelre-Geldern-Gelderland Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre, Verlag des Historischen Vereins für Geldern und Umgegend, Kleef, 2001, p30.
J.M. van Winter, Het (palts)graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis, In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XCII, Walburg Druk BV, Zutphen, 2001, p65.
“… gezien het veelvuldige voorkomen van de naam Herman in de elfde eeuw kan het net zo goed een ander zijn geweest. Ik ben geneigd hem meer oostelijk te zoeken, in de buurt van Osnabrück in Westfalen, waar de namen Godschalk en Herman beide onder de aristocratie voorkwamen.”
J.M. van Winter, Otto de Rijke van Zutphen (ca. 1050-1113) – een legpuzzel, In: Bijdragen en Mededelingen, Historisch jaarboek voor Gelderland, deel XCIII, Vereniging Gelre, Arnhem, 2002, p21.
“… de stamvader Herman in 1017 optrad als graaf in een gebied dat zowel Dülmen en Haltern als Lembeck en Gemen bij Borken omvatte.”
H.H. Jongbloed, mededeling per e-mail, 2004.
“Herman ‘van Eiteren’ vloekt nogal met de importantie van de Zutphenaren: Godschalk huwde met de Ezzonin Adelheid immers iemand met Ottonenbloed.”
K.H. Schreiber, MGDRES, Zutphen, Adelheid von Zutphen en Gottschalk.
H.H. Jongbloed, 2010, p39. - Regesta Imperii, RI II, 4 n. 1904, RI II, 4 n. 1960, RI II, 4 n. 1962, RI III 2, 3 n. 404, RI II 3 – 1413.
dMGH, DD H III, nr. 284 en 286.
A.K. Hömberg, Geschichte der Comitate des Werler Grafenhauses, Westfälische Zeitschrift, Munster, 1950, p83.
P. Veddeler, Die territoriale Entwicklung der Grafschaft Bentheim bis zum Ende des Mittelalters, In: Studien und Vorarbeiten zum Historischen Atlas Niedersachsens 25 Heft, VandenHoeck & Ruprecht, Göttingen, 1970, p16-17.
U. Nonn, Pagus und Comitatus in Niederlothringen, Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1983, p75.
A. Koss, Machtsstrijd in Hamaland, In: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis, deel 5, Uitgeverij Verloren B.V., Hilversum, 2002, p35.
K.H. Schreiber, MGDRES, Zutphen, Adelheid von Zutphen.
K.H. Schreiber, MGDRES, Billunger, Herman I. Billung, Liudger, Immad en Emma. - Regesta Imperii, RI II 4, 1 n. 1873b , RI II 4, 1 n. 1904, RI II 4, 1 n. 1916, RI II 4, 1 n. 1943, RI II 4, 1 n. 1960, RI II 4, 1 n. 1962.
J.M. van Winter, 2002, p21 en 22.
“In het licht van het bovenstaande is het misschien niet te vermetel om een verband tussen deze prefect Godfried en graaf Herman uit 1017 te vermoeden…” - A. Hüsing, Gottfried, Graf von Cappenberg, Praemonstrantenser Mönch, und das Kloster Cappenberg, Münster, 1882, p82-97.. Schölkopf, Die Sächsischen Grafen (919-1024), Studien und Vorarbeiten zum Historischen Atlas Niedersachsens, 22. heft, Vandenhoed & Ruprecht, Göttingen, 1957, p148.
P. Leidinger, Untersuchungen zur Geschichte der Grafen von Werl, Verein für Geschichte und Altertumskunde Westfalens Abteilung Paderborn, Paderborn, 1965, p73, 74, 89.
H. Bollnow, MGDRES, Werl, Die Grafen von Werl.
“Im Westfalengau wird zwar in den Jahren 1017, 1019 und 1020 ein Graf Hermann genannt – 1017 übrigens auch in der Gegend von Haltern nördlich der Lippe und 1019 im Dreingau -, es ist aber zweifelhaft, ob es sich hier ebenfalls um Hermann von Werl handelt; es bestehen nämlich folgende Schwierigkeiten: Hermann wird von 1017 bis 1020 als Graf von Westfalen genannt, von 1023 bis 1063 Bernhard. Hermann von Werl begegnet aber noch urkundlich im Jahre 1024. Handelt es sich 1023 in Westfalen um Bernhard von Werl, so fällt auf, dass gerade der jüngste Sohn Nachfolger seines Vaters ist, während der Vater und die drei älteren Brüder noch leben; es müßten die Amtsbefugnisse also noch zu Lebzeiten des Vaters geteilt sein. Ferner gelangt Bernhards Grafschaft im Jahre 1063 an Erzbischof Adalbert von Bremen, woraus sich schließen ließe, dass Bernhard ohne männliche Erben gestorben sei, was aber schon den bisherigen Ergebnissen widersprechen würde.”
D.C. Jackman, Medieval German Counties, Verdun [inmiddels offline].
“In 1040 the count of Fivelgau was Rudolf, a member of the Westphalian house of Werl. Despite attempts to document the presence of the counts of Werl in East Frisia at an earlier date, it appears that Rudolf married a daughter of Godfrey the Prisoner and so came to hold jurisdiction in Fivelgau.
In the northern Westphalian territories of the later counts of Cappenberg and Ravensberg, a Count Hermann held office in 1017, and there is no reason to doubt that he was Rudolf’s elder brother. In that region, the brothers Hermann and Godfrey head a witness list of 1030.”
K.H. Schreiber, MGDRES, Werl, Herman II. - A. Hüsing, 1882, p82-97.
G. Althoff, Das Necrolog von Borghorst, Westfälische Gedenkbücher und Nekrologien, Band I, Aschendorffsche Verlagsbuchhandlung, Munster, 1978, p248.
Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd, Alpertus van Metz, vertaald en ingeleid door Hans van Rij, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1999, p46.
J.M. van Winter, 2002, p20-22 en 34-35.
H.H. Jongbloed, 2010, p41, 53-58.
K.H. Schreiber, MGDRES, Billunger, Wichmann III.
H.H. Jongbloed, 2010, p45-46. - P. Leidinger, 1965, p91-92.
E. Boshof, Die Salier, Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, 1987, p97.
H.H. Jongbloed, 2010, p51.
K.H. Schreiber, MGDRES, Billunger, Thietmar (+1048).
“Daß dieser Anschlag des Billungers gerade geplant war, als der Kaiser nach Lesum zog, wird man dann kaum für Zufall halten, wenn man berücksichtigt, daß dieser überaus reiche Besitz ein Jahrzehnt zuvor von Konrad II. den Billungern entzogen worden war. Selbst Adam von Bremen kannte nach eigener Aussage den genauen Grund nicht, wußte aber, daß er in irgendeinem Vergehen einer Tochter des billungischen Grafen Liudger und seiner Gemahlin Emma lag. Im Rahmen dieser Konfiskation hatte die Kaiserin Gisela Lesum aufgesucht.”
K.H. Schreiber, MGDRES, Werl, Herman II.
K.H. Schreiber, MGDRES, Sachsen, Bernhard II.
K.H. Schreiber, MGDRES, Münster, Dietrich I.
K.H. Schreiber, MGDRES, Billunger, Emma. - A. Hüsing, 1882, p82-97.
A.K. Hömberg, 1950, p83.
J.M. van Winter, 2001, p65, 73-74.
E. Balzer, Adel – Kirche – Stiftung. Studien zur Geschichte de Bistums Münster im 11. Jahrhundert, Aschendorf Verlag, Münster, 2006, p128-131, 459.
H.H. Jongbloed, 2010, p33, 41-47, 53-58, 60. - R. Schölkopf, 1957, p148.
“Beide Familien traten erneut zusammen bei der Schlichtung des Erbstreites um die Abtei Helmarshausen zwischen Thietmar, dem Bruder Herzogs Bernhard II., und Bischof Meinwerk von Paderborn in Aktion, der 1024 in Anwesenheit des Grafen Hermann de Westfalen beigelegt wurde.”
P. Leidinger, 1965, p92, 101, 112.
“Im Unterschied zu den friesischen und nordwestfälischen Grafschaftsrechten trat Bernhard in die südlicher gelegenen Herrschaftsrechte der Familie im östlichen Münsterland, am mittleren Hellweg, im Sauerland und in die Paderborner Bistumsvogtei offenbar erst als männlicher Alleinerbe des Geschlechts nach der Jahrhundertmitte ein. So zeigt ihn eine Urkunde von 1059 wahrscheinlich als Nachfolger seines Oheims, Bernhard von Werl-Hövel, in dessen Komitat im Dreingau …”
K.H. Schreiber, MGDRES, Werl, Bernhard II.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende IV des Wonnesdages op sunte Bruno de Kartuizer dach, dat was op ten zesden dach der maent van Octobris.