De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

Immed II van Betuwe (953-965/96)

Graaf van Betuwe, Duffel- en Hettergouw

Wie is Immed II?

Noot 1

Immed II Ψ is in de geschiedenis van De Graafschap bekend geworden als de eerste echtgenoot van de roemruchte Adela van Hamaland Ψ. Zijn eigen geschiedenis en achtergrond zijn in het verleden oppervlakkig geduid en daardoor op de achtergrond gebleven.
Recentelijk is Immed II uit de schaduw van Adela gestapt en heeft hij een eigen gezicht gekregen. In dit hoofdstuk zal blijken dat Immed II’s achtergrond niet onder doet voor die van Adela. Dat valt ook niet te verwachten. Adela stamt immers uit een familie die zich in de hoogste adellijke kringen begeeft, dus is er geen reden te vermoeden dat Immed II’s familie dat niet zou doen. Alpert maakt daar in zijn kroniek ook geen gewag van, terwijl hij wel iets over de minderwaardige afkomst van Adela’s tweede eega Balderik Ψ schrijft. Alle reden om te vermoeden dat Immed ook uit een aanzienlijk geslacht stamt. Welnu, wie is Immed II?

‘Immed’ is een afkorting van vele namen

Noot 2

Immed II wordt in de literatuur aangeduid als Saks van voorname herkomst en op basis van zijn naam ondergebracht in de familie der Immedingers. Dit Saksisch geslacht is een samenraapsel van allerlei graven, die ondanks de vele bezittingen, de voorname posities die ze bekleden en de prestigieuze huwelijken die ze sluiten bijeen zijn gebracht op basis van hun herkomst: Saksen. De relaties tussen de verschillende leden van deze familie blijven diffuus en veel consensus hebben onderzoekers niet bereikt. De ‘Immedingers’ fungeren min of meer als een vergaarbak van onbekende Saksische adellijke personen van diverse pluimage.

Wat is wel bekend over ‘onze’ Immed II? In de destijds door Koenraad van Abdinghof in 1160 opgetekende levensbeschrijving van Immed II’s zoon Meinwerk, bisschop van Paderborn, wordt vermeld dat Immed II graaf is in het bisdom Utrecht. Dat is wel erg mager. Wellicht bevond de biograaf zich op te grote afstand van de voor hem obscure kuststrook. In ieder geval was het al te lang geleden voor de biograaf om nog getuigen te kunnen raadplegen toen hij de biografie schreef. Zo vergeet hij bijvoorbeeld een derde zuster van Meinwerk te noemen. Hoe dan ook, veel vager had hij zijn ganzenveer niet kunnen hanteren. Dit is overigens wel een reden om zijn zogenaamde Saksische herkomst kritisch te beschouwen. Utrecht behoort niet tot Saksen, hoe lang je daar ook over nadenkt.

De verwarring over zijn afkomst wordt vooral veroorzaakt door de naam ‘Immed’. Immed is, net als Immo, een verkorte vorm van Erenfried, Ermenfried of Irminfried. Hierin ligt een deel van de oorzaak van de ontstane verwarring: er zijn simpelweg te veel Immed, Immo’s, Ermenfrieds, Erenfrieds, Yrimfrieds en Irminfrieds in de tiende eeuw actief. Jongbloed heeft een volslagen nieuwe en veelbelovende weg ingeslagen en zo Immed II volop in het licht gebracht.

Een inschrijving in Reichenau

Noot 3

Naast de figurantenrol  in de levensbeschrijving van bisschop Meinwerk, komt Immed II samen met zijn Hamalandse schoonfamilie voor in het verbroederingsboek van Reichenau. In dit boek vol voornamen is een inschrijving te vinden, waarin Immed II (nu in de spelling van Immet) voorkomt.
De volledige inschrijving luidt: ‘Palderich, Arnolf, Adala, Adalbret, Irimfred, Keila, Otwart, Reginbern, Meginolt, Immet, Wicman, Liutgart, Eibret, Tete, Tuto.’
Enkele  namen wijzen ongetwijfeld naar de Hamalandse familie, maar het is vreemd dat zowel Balderik als Immed II in de reeks voorkomen en dat er een Arnolf tussen de vermeende echtelieden Balderik en Adela staat. Jongbloed heeft aangetoond dat deze voorstelling van personen ook niet waarschijnlijk is. De inschrijving begint in zijn visie niet met Balderik, de tweede echtgenoot van Adela, zoals overal te lezen is, maar met Balderik, bisschop van Utrecht  (918-976). Dit vertrekpunt leidt tot een geheel ander perspectief. Over de familie van bisschop Balderik is het een en ander bekend, zodat het nuttig is eerst een uitstapje naar de Betuwe te maken.

Het eerste Kleefse gravenhuis

Noot 4
Verbroederingsboek Reichenau, p128, X1.

De familie van bisschop Balderik is bekend dankzij het grafschrift van zijn vader en nog enkele aanvullende inschrijvingen in het klooster van Reichenau. De familie bestaat uit vader Ricfried (I) Ψ, moeder Hereswint Ψ (of Hernisindis) en de broers Nevelung Ψ, Irimfried (I) Ψ (of Yrimfrid), Rudolf Ψ en (voornoemde bisschop) Balderik Ψ. Deze grafelijke familie is  omschreven als het eerste ‘Kleefse’ gravenhuis (stamboom).  Een jongere tak uit het huis der Flamenses, dat het graafschap Kleef later in handen krijgt, zal het tweede gravenhuis (stamboom) gaan vormen.

Het eerste Kleefse gravenhuis vangt in 897 aan met Ricfried (I), dankzij zijn grafschrift ook bekend onder zijn alias Dodo, wanneer hij als graaf in de Betuwe wordt genoemd. Latere vermeldingen van graven van Betuwe ontbreken, totdat Otto II van Gelre Ψ in 1233 het kadaster van de Betuwe laat vernieuwen. Hoe dit graafschap in Otto II’s handen komt is straks te verklaren.
Ricfried (I) wordt opgevolgd door zijn oudste zoon Nevelung, die is getrouwd met een van naam onbekende dochter Ψ van Reginar II van Henegouwen Ψ. Hierdoor raakt hij betrokken in de strijd om Lotharingen. Nevelung overspeelt in de tweede, of Lotharingse, opstand in 938-939 zijn hand en wordt door de keizer Otto I Ψ uit zijn grafelijke ambten gezet ten faveure van zijn jongere broer Irimfried I († voor of in 965).

In de later opgestelde necrologieën van Egmond en Oldenzaal worden Ricfried (I) en bisschop Balderik respectievelijk voorzien van de toenaam ‘comes Clivensis’ en ‘de Clivis’. Dat betekent niet per se dat Ricfried (I) graaf van Kleef is, of dat Balderik in Kleef is geboren, maar dat zij een band hebben met de versterking Kleef in de Duffelgouw. De Duffellgouw grenst ten zuidoosten aan de Betuwe, ten zuiden van de Rijn. Het zal geen toeval zijn dat in 947 een graaf Erenfrid in de Hettergouw voorkomt en in 948 Irimvrid als graaf in de Duffelgouw wordt genoemd. In beide vermeldingen is Irimfried I te herkennen. Recentelijk is hij door Jongbloed geïdentificeerd als ‘Listige’ Immo, (vice-)voogd van de abdij en graaf in de Condroz. Het leven dat hij leidt is een apart hoofdstuk waard, ware het niet dat zijn activiteiten voornamelijk buiten de gestelde grenzen van deze website valt.
Hetzelfde verervingspatroon (van Ricfried (I) via Immed II naar Gelre) gaat op voor de Hettergouw, al is dit graafschap tijdelijk om onbekende redenen in handen van Godschalk (II).

Zowel Irimvrid als Erenfrid worden in de literatuur vaak aangezien voor grootvader Erenfried II Ψ van de latere paltsgraaf Erenfried III Ψ (Ezzo). Er zijn echter in de tiende eeuw zoveel Erenfrieds, of varianten van deze naam, actief dat het vrijwel onbegaanbaar terrein is en speculatie vaak het enige bewijs voor een reconstructie vormt. De ‘paltsgrafelijke’ familie der Erenfrieds krijgt pas in latere generaties een Hamaland-Zutphense connectie.  Met die kanttekening dat dit het grondeigendom en bezit van de  Zutphense burcht betreft. De grafelijkheid is, zoals elders is beschreven, naar het huis van Verdun gegaan.

Waar de Duffelgouw zich later ontwikkelt tot het zelfstandige graafschap Kleef, worden Betuwe en Hettergouw later opgenomen in een groter Gelders verband. Tot zo ver dit uitstapje buiten De Graafschap.

Een familie op reis

Noot 5

Terug naar Reichenau. De Balderik-inschrijving in het verbroederingsboek van Reichenau bestaat volgens Jongbloed uit familieleden van beide zijden van het aanstaande bruidspaar Immed II en Adela. Het gezelschap is op weg om de paus toestemming voor het huwelijk te vragen, omdat het aanstaande paar vermoedelijk te nauw verwant is. Hiervoor is het paar onder begeleiding van enkele betrouwbare getuigen op weg om de familiebanden voor de paus precies uiteen te zetten. Halverwege de reis naar Rome doet het reisgezelschap het klooster Reichenau aan en dit biedt de gelegenheid om ter memorie de namen van het gezelschap vast te leggen.
De bisschop is dus niet voor niets mee op reis. Hij is namelijk met zijn broer Irimfried I op pad. Wie kan er immers betrouwbaarder getuigen over de onderlinge familieverbanden dan een broer van zeer hoge geestelijke rang?
‘Onze’ graaf Immed II ‘in het bisdom Utrecht’ heeft nu ouders gekregen: Irimfried I en Gisela (Keila). Immed II is vermoedelijk de jongste zoon van Irimfried I en Gisela. Zijn oudere broer Ricfried (II) Ψ is jong overleden, waarna Immed II de erfopvolger is geworden. Irimfried I en Gisela krijgen mogelijk nog een dochter, Hereswint Ψ, die met Ansfried (III) Ψ trouwt. Al wordt deze dochter vaker aan broer Rudolf toegeschreven.

ricfrieds2

Zo is deze inschrijving een verlaat bezorgde ansichtkaart aan de historicus geworden. Toentertijd opgesteld ter herinnering voor het gebed, maar, net als de moderne ansichtkaart, ter bevestiging dat de toerist zelf op reis is geweest. De ingeschrevenen zijn geplaatst op volgorde van leeftijd, behalve Balderik. Jongbloed reconstrueert het reisgezelschap als volgt:

Inschrijving Reichenau, p148, D2.
PalderichBisschop Balderik van Utrecht, geestelijke van hoge rang; en dus als eerste genoemd
ArnolfGraaf Arnulf I van Vlaanderen, grootvader van de bruid Adela
AdalaAdela, echtgenote van Arnulf I en grootmoeder van de bruid Adela
AdalbretBisschop Adalbert van Parijs, buitenechtelijke broer van Arnulf I
IrimfredGraaf Irminfried I van Betuwe, vader van bruidegom Immed II
KeilaGisela, echtgenote van Irminfried I en moeder van bruidegom Immed II
Otwart?
Reginbern?
Meginolt?
ImmetImmed II, de aanstaande bruidegom
WicmanGraaf Wichman IV van Hamaland, vader van de bruid Adela
LiutgartLiudgard, echtgenote van Wichman IV en moeder van de bruid Adela
EibretEgbert, zoon van Arnulf I en Adela
TeteGraaf Dirk II van Friesland, echtgenoot van Hildegard, dochter van Arnulf I en Adela
TutoRicfried (Dodo), oudste zoon van Irimfried I en Gisela en broer van Immed II
Grondgebied eerste Kleefse gravenhuis onder Diederik I.

Gelukkige tijden

Noot 6

Immed II en Adela trouwen ergens kort na 960 en brengen enkele gelukkige jaren met elkaar door. Vijf kinderen zijn hiervan het resultaat; twee zoons: Diederik (I) Ψ en Meinwerk Ψ en drie dochters: Glismut Ψ, Azela Ψ, en Emma Ψ.

Diederik I volgt zijn vader op als graaf van Betuwe, Duffel- en Hettergouw. Hij trouwt met een dochter Ψ van Unruoch (I) Ψ, graaf van Teisterbant, overlijdt in 1014 en laat dan twee dochtertjes na: Bava Ψ en Addila Ψ (Adela, naar zijn moeder). Bava trouwt met Gerard ‘Flamens’ Ψ en legt zo de kiem voor de opkomst van Gelre. Addila trouwt met Godfried II ‘deVredestichter’ Ψ, hertog van Neder-Lotharingen.
Meinwerk is van 1009 tot zijn dood in 1036 bisschop van Paderborn.
Glismut trouwt twee keer. Eerst met de Beierse graaf Reding Ψ en wanneer deze overlijdt, hertrouwt ze met markgraaf Adalbert van Oostenrijk Ψ.
Emma trouwt minder ver van huis, haar eega is Liudger Ψ, graaf in de Westfalengouw. Liudger is een broer van Bernhard I Ψ, hertog van Saksen, zodat wederom blijkt dat het eerste Kleefse gravenhuis aanzienlijk genoeg is om in de hoogste rijksaristocratische kringen te verkeren. Liudger overlijdt al in 1011. Het paar krijgt vermoedelijk vier kinderen: Luitbold Ψ, Adalbert Ψ, Immed Ψ en een van naam onbekende dochter Ψ. Van Luitbold en Adalbert wordt na 1052, wanneer zij nog bezittingen van hun oom Meinwerk erven, niets meer vernomen. De derde zoon, Immed, streeft een geestelijke carrière na. Hij wordt in 1051 bisschop van Paderborn en zal dat tot zijn dood in 1076 blijven. Helemaal onomstreden zijn deze familierelaties niet. Bisschop Immed wordt vermeld als ‘sororius’ (zusterszoon) van bisschop Meinwerk, de broer van Emma. Welke zuster staat er echter niet bij. Een andere kanttekening bij de filiatie van Immed is de tijdspanne waarin Immed optreedt als bisschop. Bij zijn wijding in 1051 zal hij volgens de regels minimaal dertig jaar oud zijn, zodat hij voor 1021 moet zijn geboren. Gezien het overlijden van zijn vader in 1011 niet geheel onmogelijk. Allemaal zeker is dit dus allemaal niet, want met deze regels wordt nog wel eens de hand gelicht. Het ligt voor de hand te vermoeden dat de genoemde vier kinderen uit een tweede huwelijk van Emma stammen, of dat een generatie moet worden tussengevoegd. Na Liudger’s dood vermaakt Emma grote delen van haar bezit aan het bisdom Bremen. Dat doet ook het vermoeden rijzen dat er op dat moment geen levende erfopvolgers zijn, hetgeen pleit voor een tweede huwelijk.
De derde dochter, Azela, treedt als non in het klooster van Elten in.

Immed II overlijdt ergens tussen 965 en 996, zodat Adela als weduwe achterblijft en Diederik I zijn vader kan opvolgen.
Tenslotte blijft het af te hechten draadje over, hoe uiteindelijk graaf Otto II van Gelre in 1233 het kadaster in de Betuwe kan vernieuwen en na Ricfried (I) feitelijk de volgende graaf in de Betuwe is. De grafelijke rechten in de Betuwe vererven dus via Bava, de bekende Flamens-route, die elders op deze website wordt beschreven.

Literatuur

  1. Alpertus, Gebeurtenissen van deze tijd, vertaald en ingeleid door H. van Rij, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1999, p46 en 48.
  2. dMGH, SS Rer. Germ., F. Tenckhoff, Vita Meinwerci Episcopi Patherbrunnensis, pVI, 5-6.
    W. Schlaug, Studien zu den Altsächsischen Personennamen vor des 11. und 12 Jahrhunderts, Lunder Germanistische Forschungen, 30, Håkan Ohlssons Boktryckeri, Lund, 1955, p23-26, 207-208.
    R. Schölkopf, Die Sächsischen Grafen (919-1024), Studien und Vorarbeiten zum Historischen Atlas Niedersachsens, 22. heft, Vandenhoed & Ruprecht, Göttingen, 1957, p129, Stammtafel zur Genealogie der Immedinger.
    W. Schlaug, Die altsächsischen Personennamen vor dem Jahre 1000, Lunder Germanistische Forschungen, Vol. 34, Håkan Ohlssons Boktryckeri, Kopenhagen, 1962, p14, 59, 120.
    R. Wenskus, Sächsischer Stammesadel und fränkischer Reichsadel, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1976, p146, 383.
    “Mit dem Immedingerzweig, dem Pflazgraf Dietrich und sein Bruder angehörten, war die Familie Bisschof Meinwerks von Paderborn ganz eng verwandt, denn dessen Schwestern Athela (Attula, Azela) und Glismod übertrugen das Gut, das sie von Ihren Erben Sicca (=Sigbert) und Vertherun (= Friderun, Frau Dietrichs) in Engern und Ostsachsen erhalten hatten, an Paderborn.
    Wir werden annehmen mussen, daß Waldered … und Immed (IV) … Gebrüder gewesen sind.”

    J.M. van Winter, Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en 11e eeuw, In: Naamkunde, Jg. 13, 1981, p61.
    “In deze geslachten waren namen met de bestanddelen Theod-, -eric, Amal-, en Irmin- of Eren- gangbaar, zoals Theoderic, Amalrada, Irminfried en de verkleinde vorm Immed.”
    H.P.H. Jansen, Adela van Hamaland, In: Vrouwen in het landsbestuur, red. C.A. Tamse, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1982, p13.
    “Maar nadien werd ze de vrouw van een zekere graaf Imed uit een even voornaam geslacht als het hare, want hij telde de beroemde Saksische hertog Widukind, de tegenstander van Karel de Grote, onder zijn voorouders.”
    D.C. Jackman, Criticism and critique, Prosopographica et Genealogica, vol. 1, Unit for Prosopographical research, Oxford, 1997, p156.
    “noot 89: An onomastic detail of particular note is the juxtaposition of the names Meinwerk en Glismut – both extraordinarily rare – in a Saxon family of the early eleventh century. Bishop Meinwerk of Paderborn (1009-36) and his sister Glismut were children of an Immed (II), who held a county in Batavia by right of his wife Adela; see Schölkopf, Sächsische Grafen, 129-130. There was an Immed (I) apparently from easterly regions; Widukind 3.28 (at 117) mentions his death and that of Meinwerk (II) against the rebels in 953. Whether Immed (II) was Meinwerk (II)’s son cannot be determined, but a relationship is reasonably inferred. The name Glismut then confirms descent from Konrad the Elder and his wife Glismut.”
    H.H. Jongbloed, Immed “von Kleve” (um 950) – Das erste Klevische Grafenhaus (ca. 885-ca. 1015) als Vorstufe des geldrischen Fürstentums, In: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, Heft 209, 2006, p16.
    H.H. Jongbloed, Listige Immo en Herswind. Een politieke wildebras in het Maasdal (938-960) en zijn in Thorn rustende dochter, In: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg / Jaarboek 2009, Dl. 145, Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap, 2010, p13.
    K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Familie der Immedinger.
  3. MGH Libri Mem. n.s. I, p. 128-X1.
    Jongbloed, 2006, p. 18-20.
  4. MGH Libri Mem. n.s. I, 1979, p. 148-D2
    Jongbloed, 2006, p. 20, 25, 27-39.
    Jongbloed, 2010, p. 12, 20-21, 23-25, 39, 40, 42.
  5. MGH Libri Mem. n.s. I, 1979, p. 148-D2
    OGZ,  nr. 70, 90 en 646.
    Jongbloed, 2006, p. 18-24, 35-39.
    Jongbloed, 2010, p. 13, 42.
  6. MGH SS Rer. Germ., F. Tenckhoff, Vita Meinwerci Episcopi Patherbrunnensis, p. 6.
    OGZ,  nr. 646.
    Jongbloed, Wichman, Adela en Alpertus – De Eltense boedelkwestie, In: Bijdragen en Mededelingen Gelre, deel XCVI, Vereniging Gelre, Arnhem, 2005, p. 14.
    Jongbloed, 2010, p. 39.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende III des Wonnesdages op sunte Monica van Tagasthe dach, dat was op ten zevenden ende twintigsten dach der maent van Augustii.