Search

Otto I van Hammerstein (1025-1036)

Heer van Zutphen

De laatste Konradijn

Otto van Hammerstein Ψ, op deze website Otto I genoemd, is de zoon van Heribert Ψ, graaf van Kinziggouw, en Irmentrud Ψ. Irmentrud is op haar beurt een dochter van Megingoz Ψ, voogd van Gelder, en Gerberga van Palts-Lotharingen Ψ. Otto I’s grootvader van vaders kant is Koenraad I Ψ, hertog van Elzas, waardoor Otto I deel uitmaakt van de Eberhardiner-tak van de Konradijnen. Met daarbij nog Otto I’s overgrootvader Gebhard van Ufgouw Ψ en betovergrootvader Eberhard I van Ortenau Ψ en de hele stamboom in mannelijke linie is genoemd.

Kasteel Hammerstein in 1646 (Merian).

Otto I wordt in de literatuur de laatste Konradijn genoemd. Dit klopt wat betreft het Frankisch-Hessische thuisland, maar er zijn meer mannelijke lijnen die tot Otto I’s tijd en ver daarna reiken. Rond 1016 verenigt Otto I bijna alle Konradijnse goederen in het Rijn- en Frankenland. Hij is graaf in Neder-Lahngouw, Engersgouw, Einrichgouw, Wetterau, Niddagouw, en mogelijk ook Deutzgouw. Uit deze opsomming mag blijken dat de verwerving van Zutphen van ondergeschikt belang is, mede gezien de omstandigheid dat aan Zutphen geen grafelijke titel is verbonden. De Hamalandse grafelijke titel is bij de opsplitsing van Hamaland mogelijk aan Zuid-Hamaland verbonden en vergeven aan Werner I Ψ.
Door alle Konradijnse goederen in een hand te verenigen is Otto I in feite zo machtig geworden dat hij een bedreiging vormt voor keizer Hendrik II Ψ.

‘Van Zutphen’

Noot 1

Het is feitelijk misplaatst om Otto I ‘van Zutphen’ te noemen, want Otto I is elders meervoudig graaf en slechts heer van Zutphen. Otto I komt in de Zutphense bronnen zelden voor, waardoor het ontstaan van graafschap Zutphen onduidelijk is. Ook zal het stof rond de ondergang van Hamaland het zicht op ontstaan van het graafschap Zutphen mede vertroebelen.

De identificatie van Otto van Hammerstein als Otto I van Zutphen is door Jackman recentelijk (19902000) in verschillende publicaties nieuw leven ingeblazen. In 2001 wil Van Winter niet verder gaan dan ‘dat Gozelo I ‘de Grote’ Ψ en Gozelo II ‘de Slome’ Ψ niet als hertogen van Neder-Lotharingen maar als verwanten van de graven van Zutphen aanspraak op deze graafschappen (Zutphen, Drenthe) hadden gemaakt. Er bestond bloedverwantschap tussen de nazaten van de paltsgravenzoon Liudolf […] enerzijds en Gozelo I […] anderzijds.’
Dit hoofdstuk belicht het ontstaan van het latere graafschap Zutphen en volgt de op zich speculatieve hypothese van Jackman, die een fundament heeft gekregen door Jongbloed.

Huwelijksproblemen

Verwantschap tussen Otto I en Irmingard.

Aartsbisschop Erkanbold van Mainz Ψ weet de vrome keizer Hendrik II te overtuigen dat volgens een nieuw kerkelijk decreet van Burchard van Worms de verwantschap van huwelijkskandidaten vastgesteld dient te worden. In dit decreet wordt voorgeschreven dat de graad van verwantschap vanaf de neven c.q. nichten dient te worden geteld. Hierdoor zijn huwelijken met een kanonische graad van 6:6 en minder volgens de kerk vervolgbaar. Hendrik II krijgt op nu een ideale manier de kans zijn politieke tegenstanders het leven zuur te maken.

Over de verwantschap van Otto I en zijn echtgenote Irmingard Ψ zijn vele pagina’s vol geschreven. De laatste inzichten laten zien dat zij in een 3:4 graad verwant zijn, hetgeen normaliter een huwelijk niet in de weg staat, 3:3 is immers nog usance bij de adel. Hendrik II wil een voorbeeld stellen en Otto I is bij uitstek geschikt als slachtoffer voor de nieuwe rijkspolitiek van huwelijksvervolgingen.

Het huwelijk wordt ontbonden

De naijverige aartsbisschop Erkanbold is nota bene een neef van Otto I, want Erkanbolds moeder Alverada Ψ is net als Otto I’s moeder ook een dochter van Megingoz. Erkanbold is tijdens de Moezelvete de steun en toeverlaat van Hendrik II geworden en probeert zijn verworven status ten gelde te maken. Het is niet toevallig dat Erkanbolds broer Gerlach Ψ het meest zal profiteren.
Vanaf 1017 beperkt Hendrik II langzaam maar zeker de jurisdictie van Otto I. Uiteindelijk worden Otto I en Irmingard op 16 maart 1018 op de Rijksdag in Nijmegen geëxcommuniceerd. Hun bezittingen worden geconfisqueerd en later onder Hendrik II’s vazallen verdeeld.

Twee maanden later probeert Otto I de keizer tot een ander inzicht te bewegen, maar deze is vastbesloten een voorbeeld te stellen. Hendrik II wil laten zien dat hij een rechtvaardig heerser is en zelfs belangrijke edelen durft aan te pakken. Toevallig komt het zo uit dat daarmee de Konradijnse aanwezigheid in het hart van het Roomse Rijk weggepoetst wordt en de goederen en jurisdicties aan de kroon vallen.

Hammerstein wordt belegerd

Otto I wil zijn lot niet lijdzaam ondergaan en grijpt naar de wapens. Daar aartsbisschop Erkanbold zijn ondergang fanatiek nastreeft probeert hij deze gevangen te nemen. Zijn kans komt wanneer Erkanbold over de Rijn naar Keulen reist. De gevangenneming mislukt, maar Otto I weet wel enkele priesters uit het gevolg van Erkanbold te pakken te krijgen, die hij vervolgens gevangen houdt. Er volgen langdurige onderhandelingen die op niets uitlopen.
Hendrik II heeft nu het excuus dat hij nodig heeft om Otto I hard aan te pakken. In september 1020 trekt hij samen met de aartsbisschop Erkanbold op tegen Otto I, die zich verschanst heeft in kasteel Hammerstein. Een maandenlange belegering volgt. Hendrik II ziet zich zelfs genoodzaakt het kerstfeest aan de voet van de burcht door te brengen. De strijd eindigt op 26 december 1020 wanneer Otto I’s voorraden opgegeten zijn. Kasteel Hammerstein wordt ingenomen, maar Otto I en Irmingard wordt genade geschonken.
Ondanks de nederlaag blijven Otto I en Irmingard samenleven. Ongeveer twee jaar lang duiken ze min of meer onder, want zij komen in de bronnen van die jaren niet voor.

Kasteel Hammerstein in 1630 (Meissner).

De strijd duurt voort

In 1023 wordt Erkanbold in Mainz opgevolgd door Aribo. De nieuwe aartsbisschop roept in juni een synode uit in Mainz waar Otto I weer ter communie mag gaan, nadat hij erkend heeft dat zijn huwelijk illegaal is. Ondanks zijn onderwerping blijven Otto I’s bezittingen geconfisqueerd.
Irmingard blijft echter geëxcommuniceerd, omdat zij zich niet bij ontbinding van haar huwelijk neer wil leggen. Zij reist naar de paus in Rome om in beroep te gaan.

Na de synode in Mainz wordt het huwelijk indirect besproken op een synode in Seligenstadt. Op deze synode wordt bevestigd dat het bepalen van de graad van verwantschap volgens het decreet van Burchard van Worms dient te gebeuren. Vervolgens wordt bepaald dat er bisschoppelijke toestemming nodig is voordat iemand op audiëntie kan gaan naar de paus. Sterker nog een geëxcommuniceerde dient eerst boetedoening bij de bisschop te doen, voordat toestemming verkregen kan worden om naar de paus te gaan. Deze passages zijn duidelijk ingegeven door Irmingards, nu illegale, gang naar de paus.

De paus helpt

In het voorjaar van 1024 blijkt Irmingard gehoor bij paus Benedict VIII te hebben gekregen. De paus schuwt een conflict met Aribo niet en vernietigt in 1024 de besluiten van de aartsbisschop van Mainz. Tevens schenkt de paus Otto I en Irmingard zijn absolutie. Aribo protesteert, maar de paus gaat zelfs zo ver om Aribo zijn pallium (toentertijd een schoudermantel), het teken van bisschoppelijke waardigheid, te ontnemen.
Het huwelijk van Otto I en Irmingard lijkt gered, maar daarmee heeft Otto I zijn bezittingen nog niet terug. Niettemin heeft Otto I het mede aan zijn vrouw te danken dat hij weer in het zadel zit. De vraag is nu wat de vrome keizer Hendrik II gaat doen?

De koning is dood, leve de koning!

De zaak komt abrupt aan een einde wanneer Hendrik II op 13 juli onverwacht de ogen voor eeuwig sluit. Hij wordt opgevolgd door Koenraad II Ψ die Otto I tenslotte in al zijn waardigheid en rechten herstelt. Dat Koenraad II daar zelf belang bij heeft, omdat ook hij een verdacht 4:4-huwelijk heeft, kan Otto I waarschijnlijk niets schelen.
Otto I krijgt zijn jurisdictie in Engersgouw, Niddagouw en Wetterau geheel terug. Koenraad II kan niet voorkomen dat Otto I enkele delen voorgoed kwijt is, maar door aan de grenzen van de graafschappen te sleutelen krijgt Otto I ook in de Opper- en Neder-Lahngouw zijn zeggenschap terug. Waarmee Otto I in een derde deel van Frankisch Hessen jurisdictie uitoefent!
In 1027 probeert Aribo opnieuw Koenraad II te bewegen het huwelijk te verbieden, maar deze weigert hier op in te gaan. Door de expliciete toestemming van Benedict VIII voor het huwelijk tussen Otto I en Irmingard zullen de Duitse bisschoppen vanaf dat moment 4:3 graads huwelijken toestaan.

Gelukkige en verdrietige gebeurtenissen

Otto I en Irmingard krijgen een zoon Udo Ψ, een gebruikelijke naam bij de Konradijnen, en twee dochters, Mathilde Ψ, vernoemd naar Irmingards moeder, en een van naam onbekend gebleven dochter Ψ. De kinderen worden na de excommunicatie van hun ouders en het vernietigen van hun huwelijk tot bastaard uitgeroepen, zodat zij niets kunnen erven. Na het eerherstel door Koenraad II zijn hun erfrechten ook weer gewaarborgd, maar niet alle sprookjes eindigen helaas met ‘zij leefden nog lang en gelukkig’. Otto I en Irmingard moeten lijdzaam meemaken dat twee van hun kinderen voortijdig overlijden.
Eerst overlijdt Mathilde in 1031. Zij heeft een prestigieus huwelijk gesloten met Liudolf Ψ. Liudolf is de tweede zoon van Ezzo Ψ (voluit Erenfried III), onder andere paltsgraaf aan de Rijn, en Mathilde Ψ, een dochter van keizer Otto II Ψ en de Byzantijnse prinses Theofano Ψ.

Drie jaar later overlijdt Otto I’s enige zoon Udo. Als voorschot op de erfenis heeft Otto I hem het graafschap Engersgouw toegeschoven, zodat Udo nog wel enige tijd graaf is geweest. Udo laat geen kinderen na, zodat aan alle dynastieke ambities een abrupt einde komt.
De tweede van nam onbekende dochter huwt met Wigger (I) van Engersgouw Ψ, die na het overlijden van Udo in 1034 als graaf van Engersgouw optreedt. Haar overlijdensdatum is onbekend.

Hamaland bij de verdeling van 1024.

Wat te doen met ‘Zutphen’?

Otto I overleeft zijn twee kinderen niet lang. Hij overlijdt op 5 juni 1036 en zijn vrouw Irmingard volgt hem in 1042.
Bij gebrek aan rechtstreekse erfgenamen worden de graafschappen verdeeld onder vele edelen. Geen van hen ontvangt echter meer dan een graafschap. Het machtscomplex van Otto I valt zo uiteen. Koenraad II heeft de meeste graafschappen onder zijn vazallen verdeeld. Directe erfgenamen zijn er behalve voor Gleiberg niet. De Ezzonen worden overgeslagen, omdat Liudolf inmiddels ook overleden is. Hoe Otto I’s graafschappen in het huidige Duitsland precies vererven valt letterlijk en figuurlijk buiten de grenzen van deze site.
Na bovenstaande gebeurtenissen, waarbij zelfs paus en keizer betrokken zijn, is het niet verwonderlijk dat Otto I niet veel als ‘van Zutphen’ in de bronnen voorkomt. Hij zal zich niet veel in Zutphen hebben laten zien, maar wat is er nu met Zutphen gebeurd?

Een mogelijk scenario

Wanneer Balderik Ψ in 1021 overlijdt gaat Hendrik II er pas daadwerkelijk toe over Hamaland te verdelen. In dat jaar heeft Hendrik II Otto I net uit Hammerstein verjaagd en het huwelijk ontbonden. In feite is Irmingard weer een vrijgezelle vrouw en zal zij mogelijk in 1021 haar erfdeel uit Hamaland krijgen. Hendrik II zal denken dat op termijn Zutphen aan de kroon terug zal vallen, omdat Irmingards kinderen een bastaardstatus hebben en dus niets kunnen erven.

De situatie verandert drastisch wanneer in 1024 Hendrik II overlijdt, Koenraad II op de troon komt en het huwelijk weer toegestaan wordt. Waarschijnlijk wordt Otto I pas in 1025 de eerste heer van Zutphen, want bisschop Adalbold van Utrecht verwerft in dat jaar Drenthe uit de Hamalandse erfenis. Werner I verwerft waarschijnlijk ook in 1025 Zuid-Hamaland en in dat jaar weet Gozelo I zijn problemen met Koenraad II op te lossen en krijgt hij alsnog Drenthe. Er pleit veel voor om Otto I ook in 1025 over de erfenis van zijn vrouw te laten beschikken.
Opvallend is dat Zutphen vanaf het begin gekenmerkt wordt door vrouwelijke vererving.

Zutphen als bruidsschat?

Het is heel goed mogelijk dat Otto I en Irmingard vervolgens Zutphen als bruidsschat aan hun dochter Mathilde meegeven, want Liudolf, Mathilde en Otto I worden in een zin genoemd in de Brunwilarensis monasterii fundatorum actus. Het klooster Brauweiler waar deze acte thuis hoort is gesticht door Liudolfs ouders in 1024. De acte is mogelijk rond 1075 opgesteld, niet zo veel later dan de tijd waarin een en ander afspeelt, zodat de waarheid niet te veel geweld zal zijn aangedaan. De passage luidt: ‘Hic filiam Ottonis comitis de Sudveno, nomine Mathildem, in coniugem accipiens duos aeque per omnia sibi simillimos ex ea generavit filios: Heinricum videlicet et Cunonem‘.
Dit betekent vrij vertaald dat Liudolf getrouwd is met Mathilde, de dochter van Otto, graaf van Zutphen en dat zij twee kinderen hebben: Hendrik Ψ en Koenraad Ψ. De vier dochters tellen niet mee in de middeleeuwen.

Uiteraard is Zutphen in die tijd geen graafschap, maar het zal voor de opsteller van de acte onbestaanbaar zijn geweest dat een kleinzoon van keizer Otto II niet met een grafelijke dochter zou trouwen. Bovendien zal de monnik in Brauweiler de precieze situatie met betrekking tot Zutphen onbekend zijn geweest, want het klooster heeft er geen naburige bezittingen.
Tussen de regels lezend kan de achterliggende betekenis zijn dat Mathilde Zutphen meekrijgt. Dat is waarschijnlijk niet het enige dat Mathilde meebrengt. Ook goederen in Twente en Westfalen en voogdijrechten in bisdom Munster en het in 968 gestichte klooster Borghorst behoren tot haar bruidsschat. Dit is niet zo’n vreemde gedachte, omdat Zutphen in de periferie van Otto I’s invloedssfeer ligt, maar wel bij die van de Ezzonen aansluit.

Vererving van de voogdijen

De vererving van bovennoemde voogdijen Munster en Borghorst kan gedeeltelijk worden verklaard met het scenario van vererving zoals hier gepresenteerd wordt. Het andere deel ligt mogelijk gelegen in de Ringelheimse nalatenschap. Beide voogdijen behoren oorspronkelijk tot de invloedssfeer van de Billung-familie. Saillant detail is de connectie met de Billunger Diederik van Ringelheim Ψ, die vaker voorkomt in De Graafschap. Het is geen al te boude stelling te beweren dat via Mathilde Ψ, dochter van hertog Herman I van Saksen Ψ beide voogdijenin handen van Liudolf komt. Wichman III van Vreden Ψ oefent de voogdijschappen tot zijn dood in 1016 uit.
Na de geweldadige dood van Wichman III en het oplossen van de erfenisperikelen komen de voogdijen bij Irmingard en vervolgens bij haar dochter Mathilde en diens echtgenoot Liudolf. In onderstaande schema is het mogelijke verervingsschema zichtbaar gemaakt.

Vererving voogdijen Borghorst en Munster.

Goed in Friesland

Ondersteuning voor de identificatie van Otto I van Hammerstein als een van de erfgenamen van Hamaland biedt een schenking aan de abdij Werden aan de Ruhr die ‘Oddo comes una cum coniuge sua Irmingarda‘ in Nas plegen.
Nas is waarschijnlijk Nes aan de Dollard en ligt in Oostergo (Friesland). Deze gouw krijgen de Hamalanders mogelijk in 886 in bezit wanneer Eberhard (I) Ψ hertog wordt. Deze goederen krijgen Otto I en Irmingard waarschijnlijk uit de erven Hamaland, want het Konradijnse noch Verdunse huis bezitten oorspronkelijk goed in Friesland.

Problemen rond de vererving van Zutphen

Waarschijnlijk zijn Otto I en Irmingards kleinkinderen in het aanstaande graafschap actief. Na Irmingards dood in 1042 komen er moeilijkheden.
Het is niet uit te sluiten dat Gozelo I na de dood van Irmingard het ‘graafschap Zutphen’ als Verduns erfgoed opeist en dat na zijn dood in 1044 zijn zoon Gozelo II ‘de Slome’ Ψ de aanspraken vol blijft houden. Zij maken een goede kans het goed te verwerven, want Otto I’s erfgenaam Koenraad heeft zo zijn moeilijkheden met het rijksgezag. Pas wanneer Gozelo II kort na zijn vader in 1046 overlijdt en Godfried III ‘met de Baard’ Ψ, zijn opvolger, ook met het rijksgezag overhoop ligt kiest Hendrik III Ψ er voor om het gedoe rond Zutphen voor eens en altijd op te lossen door het aan het bisdom Utrecht te schenken. Dat denkt hij tenminste…
Op deze site worden de perikelen rond Zutphen en zijn eerste heren vervolgd met Liudolf en Mathilde, die zoals gezegd in 1025 Zutphen als verlaat huwelijksgeschenk krijgen.

Literatuur

  1. H.H. Jongbloed, Wanburtich: Heinrich II. Beteiliung an der Wahl von Kamba (1024), Deutsches Archiv, Hft. 1, Jg. 62, Böhlau Verlag, Köln, 2006.
  2. Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutphen, Mr. L.A.J.W. Baron Sloet,
    Nr. 156,
    Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 1872-1876.
  3. De oorsprong van het huis Nassau, Mr. E.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop,
    De Nederlandsche Leeuw, Jaargang XLI, nr. 10, kolom 259-270 , oktober 1923.
  4. Over de graven van Zutphen vóór 1190, Prof. Mr. R.Fruin,
    De Nederlandsche Leeuw, Jaargang XLI, nr. 11/12, kolom 308-317 , november-december 1923.
  5. De opkomst van Zutphen, W. de Vries,
    Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960.
  6. Rheinische Urbare, herausgegeben von Rudolf Kötzke,
    Nachdruck der Ausgabe Bonn 1906,
    Die Urbare der Abtei Werden a.d. Ruhr – A. Die Urbare vom 9.-13. Jahrhundert, ZweiterBand
    Droste Verlag GmbH, Düsseldorf, 1978.
  7. Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert, J.M. van Winter,
    In: Rheinische Vierteljahrsblätter, jaargang 44,
    Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1980.
  8. Beiträge zur Geschichte Emmerichs, Eltens und der Herren von Zutphen im 11. Jahrhundert, Erich Wisplinghoff,
    In: Rheinische Vierteljahrsblätter, jaargang 50,
    Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1986.
  9. The Konradiner, Donald C. Jackman,
    Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main, 1990.
  10. De oorsprong van de graven van Gelre, H. Verdonk,
    Brochure 7, uitgave in eigen beheer, Lelydtad, 1992.
  11. Die Grafen von Hamaland und Zutphen, Ralf G. Jahn,
    Geldrischer Heimatkalender, vol. 1992, 1992.
  12. Criticism and critique, Donald C. Jackman,
    Prosopographica et Genealogica, vol. 1,
    Unit for Prosopographical research, Oxford, 1997.
  13. Familien des Alten Lotharingen I, Detlev Schwennicke
    In: Europäischen Stammtafeln Neue Folge, band I, deel 2,
    Vittorio Klostermann, Frankfurt am Main, 1999.
  14. A Greco-Roman Onomastic Fund, Donald C. Jackman,
    In: Onomastique et Parente dans l’Occident medieval, Prosopographica et Genealogica, vol. 3,
    Unit for Prosopographical Research, Oxford, 2000.
  15. Castle Cognomens in 11th- and 12th-Century Hessen, Donald C. Jackman,
    In: Archiv für Familiengeschichtsforschung, 4. Jahrgang, Heft 4, december,
    C.A. Starke Verlag, Limburg, 2000.
  16. Die Ottonen – Königsherrschaft ohne Staat, Gerd Althoff,
    Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, 2000.
  17. De voogden van Gelre, E.W. Oostebrink,
    In: Bijdragen en Mededelingen Gelre, deel XCII,
    Walburg Druk BV, Zutphen, 2001.
  18. Het (palts)graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis, J.M. van Winter,
    In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XCII,
    Walburg Druk BV, Zutphen, 2001.
  19. De genealogie van de voogden, graven en hertogen van Gelre, Ralph G. Jahn,
    In: Hertogdom Gelre, Historische bijdragen, deel 1,
    Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2001.
  20. Heinrich II (1002-1024), Stefan Weinfurter,
    In: Die deutschen Herrscher des Mittelalters,
    Verlag C.H. Beck, München, 2003.
  21. German counties, Donald C. Jackman. (momenteel offline)
  22. Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Karl-Heinz Schreiber.
  23. Hammersteiner Ehe, Wikipedia.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende IV des Dingxdages nae Maria Boodschap.