Graaf van Zutphen
Twee keer getrouwd
Otto II Ψ wordt vermoedelijk tussen 1040 en 1050 geboren als zoon van Godschalk (II) Ψ en Adelheid Ψ, dochter van Liudolf Ψ en Mathilde Ψ. In 1063 volgt Otto II zijn vader op als heer van Zutphen.
In 1068/70 komt Otto II als getuige voor in een oorkonde van de kerk van Osnabruck als zoon van de prefect Godschalk (II). Otto II is volgens Van Winter twee keer getrouwd. De eerste keer met een onbekende vrouw Ψ en de tweede keer volgens Verdonk met Jutta (of Judith) Ψ, een van de zeven dochters van Lodewijk I van Arnstein Ψ, hetgeen bestreden wordt door Oostebrink.
Uit het eerste huwelijk stamt Adelheid Ψ, zij erft de rechten in Agradingouw en Emsgouw en de voogdij van Munster, of krijgt deze als huwelijksgeschenk mee. Zij trouwt waarschijnlijk ook twee keer. Eerst met een onbekende man Ψ en vervolgens met Ekbert van Saarbrücken Ψ. Ekbert is een zoon van graaf Hendrik van Saarbrücken Ψ en Gisela van Hessengouw Ψ. Samen met Ekbert sticht zij het grafelijke huis Tecklenburg. Opvallend in dit verband is dat de graven van Tecklenburg in latere jaren altijd beweren van een prefect Godschalk af te stammen. dat is in deze correctie dus correct.
Uit het tweede huwelijk van Otto II stammen drie zonen: Gerhard (I) Ψ, Hendrik (I) ‘de Oude’ Ψ en Diederik (II) Ψ, bisschop van Munster en een dochter: Ermgard Ψ. Gerhard I wordt de stamvader van het huis Lohn en Hendrik (I) zet de Zutphense traditie voort.
Zutphen als middelpunt?
In 1092/5 weet hij zijn vader te wreken door de graaf van Werl alsnog zijn Friese graafschappen af te nemen ten gunste van bisdom Bremen. In 1093 staat hij Gumbert Ψ, abt van Abdinghof, bij door hem een enorme geldlening te verschaffen. In contemporaine bronnen wordt Otto II niet voor niets ‘locupletissimus‘, oftewel de ‘Rijke’ genoemd.
Deze bijnaam zal hij niet hebben vanwege het bezit van Zutphen, want dat is rond 1100 geen bezitting van formaat. De bijnaam kan eventueel te danken hebben aan zijn ondervoogdijschap van de abdij van Corvey in het noordwesten van Westfalen, in Haselünne en rond Meppen. De oppervoogd van dit gebied is zijn naamgenoot graaf Otto I van Northeim Ψ.
De voogdij over een klooster houdt in dat de voogd in vredestijd de recht spreekt over de bevolking uit het grondgebied van het klooster en in het onoverkomelijke geval van een oorlog de weerbare mannen uit het gebied ronselt om deze in de strijd aan te voeren. De voogdij is een lucratief ambt, omdat het spreken van recht inkomsten voor de voogd genereert. Daarnaast is het militaire aanzien meegenomen. Hoe meer mannen de voogd of graaf in de strijd kan aanvoeren, hoe machtiger hij is.
Otto II heeft ook bezittingen rondom Paderborn en Osnabruck. Hij wordt vermeld in de necrologieën van het klooster Borghorst en dat van Abdinghof. Van Winter vermoedt dat deze bezittingen afkomstig zijn uit de huwelijksschat van zijn echtgenote, maar de aanname op deze site dat Otto II’s grootvader Herman van Ename Ψ getrouwd is met Imma van Hasegouw Ψ, maakt aannemelijker dat deze bezittingen uit deze tak van de familie stammen.
Het is dus vreemd dat Otto II zich naar Zutphen noemt. Deze plaats ligt immers aan de rand van zijn gebied. Waarschijnlijk hebben de heren van Zutphen ook veel bezittingen aan de andere kant van de IJssel en is Zutphen hun belangrijkste steunpunt. Misschien speelt het (vermeende) eigendom van Zutphen ook een rol. Pas in 1101 komt Otto II voor als graaf van Zutphen.
Wie is de voogd?
Er ontstaan problemen rond de voogdij van de Sint-Walburgiskerk in Zutphen, wanneer Otto II zijn (vermoedelijke) schoonzoon Constantinus (I) van Melegarde aanstelt als ondervoogd. Hij is afkomstig van het goed Malgarten bij Osnabruck. Deze Constantinus I is de stamvader van het huis Bergh (‘s-Heerenberg), maar vooral bekend als de veroorzaker van een reeks vervalste oorkondes waarin de rechtmatige opvolgers van Otto II hun rechten op de voogdij van Sint-Walburgis proberen zeker te stellen.
Constantinus I schijnt zijn bevoegdheden als ondervoogd nogal opgerekt te hebben ten nadele van de rechtmatige voogden. Problematisch rond deze oorkondes zijn de jaartallen waarin de genoemden optreden. Voorlopig staat vast dat Otto II Constantinus I als ondervoogd heeft aangesteld met beperkte bevoegdheden. Problemen ontstaan wanneer Constantinus I op zijn beurt zijn ondervoogdij in leen geeft aan een zekere Udo, alsof het om zijn eigen bezit gaat. Jackman identificeert deze Udo als Udo I van Hennef, een kleinzoon van Godschalk (II).
Bouw van de St. Walburgskerk
Otto II laat in 1105 de Sint-Walburgskerk in Zutphen, die door een brand is verwoest, herbouwen. Hij brengt vervolgens de relieken van de heilige Justus uit Corvey naar Zutphen. Bisschop Burchard van Utrecht wijdt de kerk met een plechtige ceremonie in. Als getuigen zijn hierbij de belangrijkste edelen (leenmannen van de heer van Zutphen?) aanwezig: Ulrico van Amsen (Ampsen), Bernard van Dipenhem (Diepenheim), Gerlaco van Dedingwerthe (bij Lochem), Hartberto van Mocherte, de broers Wolpharto en Eremberto de Ettenon (Etten bij Varsseveld?), Meinrico van Reinre, Wensone van Vrollehorst (Velhorst), Gerboldo van Winburg, Mensone van Thrile, Ulboldo van Wiken (Winterswijk?) en Lubbert en Gozelo van Berenchem (Barchem of Bennekom?). Allen bevestigen met hun aanwezigheid de voorrechten van de herbouwde kerk.
In 1113 overlijdt Otto II en hij wordt begraven in zijn eigen St. Walburgskerk. In 1118 wordt zijn echtgenote Judith na haar dood in het graf bijgeplaatst.
Tot in de negentiende eeuw is de plaats van hun graf door overlevering nog bekend. Helaas is deze kennis verloren gegaan. De (vermoedelijk) oudste zoon Gerhard I erft het Westfaalse deel van de familiebezittingen en wordt de stamvader van het Lohnse gravenhuis. Jongere zoon Hendrik (I) ‘de Oude’ erft het Zutphense deel, maar overlijdt zonder nageslacht na te laten. Opnieuw vererft Zutphen dan via een vrouw: Ermgard.
Literatuur
- Sloet, OBGZ, nr. 268.
WUB, Band I, C154.
E.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop, De oorsprong van het huis Nassau, De Nederlandsche Leeuw, Jaargang XLI, nr. 10, 1923, kolom 266.
R.Fruin, Over de graven van Zutphen vóór 1190, De Nederlandsche Leeuw, Jaargang XLI, nr. 11/12, 1923, kolom 310-311.
A. J. Maris, Van voogdij tot maarschalkambt, Boekhandel H. de Vroede, Utrecht, 1954, p27-28.
W. de Vries, De opkomst van Zutphen, Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960, p17.
J. Prinz, Das Territorium des Bistums Osnabrück, Studien und Vorarbeiten zum Historischen Atlas Niedersachsens, 15. heft, Wenner, Osnabruck, 1973, p95.
“Die Vermutung, daß Graf Hermann von Ravensberg hier das Erbe der Grafen von Zütphen mit der hand einer Erbtochter Ottos erheiratet habe, wird geradezu zur Gewißheit, wenn wir bei Hermanns zweitem Sohn den Namen des mütterlichen Großvaters Otto von Zütphen wiederfinden!”
H. Verdonk, Dirk, bisschop van Münster (1118-1127) en de graven van Zutphen, Brochure 9, uitgave in eigen beheer, Lelystad, 1995, p19-20.
E.W. Oostebrink, De voogden van Gelre, In: Bijdragen en Mededelingen Gelre, deel XCII, Walburg Druk BV, Zutphen, 2001, p42.
J.M. van Winter, Het (palts)graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis, In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XCII, Walburg Druk BV, Zutphen, 2001, p65, 73-75.
J.M. van Winter, Otto de Rijke van Zutphen (ca. 1050-1113) – een legpuzzel, In: Bijdragen en Mededelingen, Historisch jaarboek voor Gelderland, deel XCIII, Vereniging Gelre, Arnhem, 2002, p18, 19, 23-26, 31.
H. Verdonk, De graven van Gelre, de graven van Zutphen en het rijksleen Alzey, In: De Nederlandsche Leeuw, Jaargang CXX, no. 3-4, 2003, kolom 105-108.
J.M. van Winter, Otto de Rijke, In: Biografisch woordenboek Gelderland, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2004, p95.
K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer (MGDRES), Zutphen, Otto II. der Reiche. - J.M. van Winter, 2002, p21, 32-33.
“Hij moet in dat gebied bezittingen hebben gehad, die hem misschien door zijn tweede echtgenote Jutta van Arnstein waren aangebracht.”
R. van Schaïk, Zutphens geschiedenis: van de elfde tot het einde van de zestiende eeuw, In: Geschiedenis van Zutphen, Walburg Pers, Zutphen, 1989, p52.
J.M. van Winter, 2004, p95.
K.H. Schreiber, MGDRES, Northeim, Otto I. - Sloet, OBGZ, nr. 174.
W. de Vries, 1960, p37-40.
J.M. van Winter, 2001, p72-73.
J.M. van Winter, 2002, p29-31.
J.M. van Winter, 2004, p96.
D.C. Jackman, Medieval German Counties, Bonn. (momenteel offline)
“We should begin with a Gottschalk who, though not a count, figures prominently as witness of archiepiscopal documents in the last quarter of the eleventh century.
Count Gottschalk of Zutphen (fl. c. 1059-c. 1069) is known to have the sons Otto and Gebhard; chronologically the second Gottschalk (fl. c. 1075-1096) would affiliate as their younger brother. Gottschalk donates to the monastery of Siegburg his property in Geisbach, in which location estates were later granted to the nunnery of Rolandswerth. The benefactors named in this latter grant include Liuzo of Hennef and Count Konrad of Bonn. It cannot be specified whether either held in Geisbach, but the name Liuzo (presumably a hypocorism of Liudolf) points to this line of descent, and the villages of Geisbach and Hennef were directly adjacent to each other. Presumably Gottschalk was the father either of Udo I of Hennef or of the advocate Gebeno of Bonn.” - W. de Vries, 1960, p91, 110, 241.
J.M. van Winter, 2002, p32.
H. Verdonk, 2003, kolom 105.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCVIII des Vrydages op sunte Augustinus dach.