Graaf van Gelre en graaf van Zutphen
Vele bijnamen
Otto II Ψ heeft van alle Gelderse graven de meeste bijnamen. Dit wordt veroorzaakt door een gebrek. Zo wordt hij ‘de Lamme’, ‘de Hinkende’ of Otto ‘met de Paardenvoet’ genoemd. Deze handicap heeft hem blijkbaar nooit gehinderd in het uitoefenen van de Gelderse macht, want hij is ruim veertig jaar aan het bewind.
In 1229 volgt hij zijn vader Gerard V Ψ op minderjarige leeftijd op. Hij is dan pas 15 jaar oud. Otto II zal uitgroeien tot een van de beste vorsten die Gelre ooit zal hebben. De jaren waarin hij regeert zijn jaren van voorspoed voor De Graafschap en dat in de moeilijke dertiende eeuw, waarin heel Europa in beweging is. Otto II trouwt in 1240 met Margarete van Kleef Ψ, de dochter van graaf Diederik V van Kleef Ψ en Mechtild van Dinslaken Ψ. Zij schenkt hem twee dochters: Elisabeth Ψ en Margareta Ψ.
Elisabeth trouwt op 17 maart 1249 met graaf Adolf VIII van Berg Ψ. Zij zal op 31 maart 1331 komen te overlijden.
Margareta trouwt voor 1262 met graaf Enguerrand IV van Coucy Ψ. Zij zal voor 1286 overlijden.
Heraldiek
In 1236 blijkt Otto II van wapen te zijn veranderd. Hij vervangt de bloemen door een gouden leeuw. De reden voor deze verandering is onbekend. In 1256 wordt het wapen als volgt op diverse wapenrollen beschreven: ‘de graaf van Gelre, het schild blauw met een gouden leeuw en bezaaid met gouden blokjes’. Niettemin blijven de bloemen deel uitmaken van de symbolen die de graaf gebruikt. Een gouden leeuw is het symbool voor hertogen en is verbonden met een hoge militaire rang. Daar Otto II geen hertogstitel heeft, kunnen de blokjes als ‘vermindering’ zijn toegevoegd. Tot 1339, wanneer Reinald II Ψ tot hertog van Gelre wordt verheven, blijft dit het wapen van de graven van Gelre. Misschien mag men uit dit nieuwe wapen afleiden dat Otto II al doelbewust naar een hogere rang streeft.
Een economische strateeg
Otto II ontpopt zich als een sterk econoom (al bestaat dat woord in die tijd natuurlijk niet). Hij zet zich in voor zijn landen, die hij aaneen probeert te smeden. Zijn grondgebied is een lappendeken, verspreid over vier kwartieren: het Overkwartier langs de Maas bij Roermond, het Betuwekwartier tussen Lek en Waal, het Veluwekwartier met de Nederrijn en het graafschap Zutphen met de rivieren de IJssel en Berkel. Otto II ziet in dat deze rivieren belangrijke handelsroutes zijn. Bovendien loopt de handelsroute tussen Antwerpen en Keulen ten dele door zijn territorium. Otto II beschermt de handelsreizigers, maar verdient tevens goed aan hen door het heffen van tol.
Hij gebruikt zijn tol- en belastingopbrengsten om strategisch gelegen grondgebied aan te kopen. Hierbij laat hij zich leiden door de loop van de rivieren. Hij beseft dat hij door het bezit van alle grond langs de rivieren bijna onbeperkte macht kan uitoefenen.
Otto II staat al snel bekend als een rijk man. Zo leent hij in 1230 in Keulen geld aan Gerard van Sinzig en 1231 in Worms aan Gerlach van Budingen. Op 11 november 1231 leent hij in Leuven 2.000 Keulse mark aan de hertog van Brabant. Ook zal hij enorme sommen aan Willem II van Holland Ψ gaan lenen.
In november 1231 beleent keizer Frederik II Ψ, die steun probeert te verwerven voor zijn moeilijke positie, de dan 18-jarige Otto II met alle rechten en goederen voor zover zij rijkslenen zijn. Frederik II geeft het één naam: Gelre. Hiermee verkrijgt de opkomende Gelderse macht voor het eerst een fundamentele juridische basis; Gelre is een Rijksleen. Dit houdt echter ook in dat het graafschap alleen nog maar in mannelijke lijn overerfbaar is, maar dat zal toch geen probleem worden?
Meer nog dan zijn voorgangers stimuleert Otto II de economische bedrijvigheid in de steden en dorpen. Hij verleent voorrechten en stadsrechten aan diverse steden, maar houdt toch overal een vinger aan de pols. In de Achterhoek verleent hij stadsrechten aan Lochem, Groenlo, Doesburg en Doetinchem. Hij begrijpt als eerste Gelderse graaf dat florerende steden en dorpen bronnen van inkomsten zijn, maar zich ook kunnen ontwikkelen tot concurrerende machtscentra. De rechten die hij verleent, beschouwt hij zelf als heilige beloftes. Hij zal in totaal 29 steden rechten verlenen, dus zijn in latere tijden ontstane bijnaam ‘Stedenstichter‘ verdient hij ten volle.
Een politieke strateeg
Op 27 mei 1234 gaat Otto II, ingegeven door zijn christelijke verantwoordelijkheid, op mini-kruistocht tegen de Stedingers. Deze kruistocht mondt uit in de slag aan de Wezer. Het is onbekend of Otto II zijn handicap in deze slag oploopt of anderszins heeft gekregen.
Met Otto II aan het bewind gaat Gelre een andere politieke koers varen. Net als andere Neder-Lotharische vorstendommen raakt hij langzamerhand vervreemd van de Staufische keizer. Zo wordt bijvoorbeeld in 1236 zijn aanwezigheid aan het keizerlijke hof in Koblenz slechts éénmaal vastgelegd als de keizer de stad Keulen in haar stadsrechten bevestigt.
Zijn inmiddels neutrale houding komt goed naar voren in 1240 wanneer Otto II bemiddelt tussen paus Innocentius IV (1242-1254/55) en keizer Frederik II. In Duitsland en Italië staan de paus en de keizer namelijk tegenover elkaar. Innocentius IV zet de territoriale vorsten en bisschoppen van Lotharingen op tegen hun keizer. Dit is de zoveelste aflevering uit de feuilleton die Investituurstrijd heet. Onder Friedrich II begint de keizerlijke troon te wankelen. In deze roerige periode komt Otto II in 1244 in contact met Koenraad van Hochstaden Ψ, aartsbisschop van Keulen, als deze een aflaat verleent aan het klooster te Roermond. Geregeld weet Otto II hem bij Gelderse affaires te betrekken. Van 1225 tot 1238 is de van oudsher goede relatie van Gelre met Keulen bekoeld. Otto II is inmiddels familiebanden aangegaan met Gulik, Kleef en Brabant om zijn politieke belangen veilig te stellen. De hernieuwde relatie met aartsbisschop Koenraad van Keulen zal Otto II geen windeieren gaan leggen.
Betrokken bij de keizerstroon
In 1245 wordt Frederik II door de paus geëxcommuniceerd en afgezet als keizer van het Heilige Roomse Rijk. In Neder-Lotharingen wordt de opstand geleid door de hertog van Brabant en de Keulse aartsbisschop. In 1247 wordt Otto II door de paus benaderd om Rooms-Koning te worden. Hij is de tweede keus, want de hertog van Brabant heeft de kroon al geweigerd. Otto II is een verstandig man en wijst het vererende aanbod van de hand. Hij ziet in dat dit niet meer dan zorgen en nadeel zal brengen. Hij verwijst de pauselijke afgezanten naar zijn jonge neef graaf Willem II van Holland. Misschien dat die enige ambities in keizerlijke richting heeft. Die heeft Willem II inderdaad.
In 1250 overlijdt keizer Friedrich II en zijn opvolger Koenraad IV Ψ sterft al snel in 1254. Voor Willem II van Holland is nu de weg vrij om tot Rooms-Koning te worden gekroond. Otto II steunt de jonge koning om vaste voet in Duitsland te krijgen. Hij leent hem in eerste instantie 10.000 mark zilver. Hiervoor wil Otto II uiteraard wel een onderpand hebben. Zijn verovering van Nijmegen op de Staufische partij wordt een officieel onderpand. Om het beleg van Aken te bekostigen wordt de pachtsom in mei 1248 verhoogd tot 16.000 mark zilver.
Nijmegen in Gelders bezit
De condities voor deze enorme lening zijn zeer eenvoudig. Voor zijn lening ontvangt Otto II op 8 oktober 1247 rijksstad Nijmegen met het Rijk van Nijmegen in onderpand en als Willem II terugbetaalt, krijgt hij de stad terug. De som zal echter nooit terugbetaald worden en de graven van Gelre zijn voorgoed heer van stad en burcht Nijmegen, Rijk van Nijmegen en alle daaronder vallende leen- en dienstmannen. Vijf dagen later weet hij van Rooms-Koning Willem II gedaan te krijgen dat bij ontstentenis van zonen zijn dochters mogen erven. Zijn vrouw Margarete heeft hem tot nu toe alleen dochters gebaard. Een echte stamhouder zou Otto II beter doen slapen, want wie weet waar zijn graafschap na huwelijken terecht komt?
In 1248 aanvaardt Otto II de stad, hoewel de Nijmegenaren, die de partij van Frederik II aanhangen, zijn intocht met afschuw begroeten. Zonder slag of stoot gaat het niet, want er is een kleine bezetting die te zwaard bestreden moet worden. De verstandige Otto II waarborgt de rechten en voorrechten van Nijmegen en de stad schikt zich in de nieuwe situatie. Als oude rijksstad bekleedt Nijmegen de eerste rang onder de vier Gelderse hoofdsteden en wordt zij door de opeenvolgende graven en hertogen van Gelre met aparte status benaderd. Otto II laat in 1250 aanvangen met de bouw van de Sint-Stevenskerk, die pas in 1476 zal worden voltooid.
Uitbreidingen in De Graafschap
Naast de verwerving van Nijmegen weet Otto II zijn grondgebied in de Achterhoek danig uit te breiden. Zo is hij in bezit van enkele goederen in de Liemers,die waarschijnlijk sinds Gerard II ‘de Lange’, graaf van Zuid-Hamaland, in bezit van de familie zijn. Otto II koopt op 25 mei 1236 de stad Groenlo van Hendrik II van Borculo Ψ. Op 7 juni 1243 worden Sweden van Dingeden en zijn zoon leenmannen van de graaf.
In 1246 doet Otto II goede strategische zaken. In dat jaar draagt namelijk graaf Herman I van Lohn Ψ Bredevoort dat hij voor de helft bezit, in leen op, waarna graaf Herman I de stad en burcht in leen terug ontvangt. De onduidelijke akten, er wordt bijvoorbeeld niet over de heerlijkheid gesproken, die hierbij worden opgemaakt zullen later vervelende gevolgen voor de relatie tussen Münster en Gelre hebben. Bredevoort ligt op de grens tussen Gelre en Münster en is zowel belangrijk als steunpunt en als uitvalsbasis. Bovendien zegt de graaf van Lohn toe dat hij de lenen die hij van de heer van Heinsberg houdt niet zonder toestemming van de graaf van Gelre zal vervreemden. Deze lenen zijn waarschijnlijk de gerichten van Varsseveld en Silvolde.
In september 1253 draagt Otto V van Bentheim en Tecklenburg Ψ enkele allodiale goederen aan de graaf van Gelre op, die hij in leen terug krijgt. Het betreft Bentheim, Malssen en Mauderick. Op 28 september 1255 koopt Otto II de jurisdictie over Hengelo, Zelhem en Gooi, ten noordoosten van Keijenborg, van Herman I van Lohn. Ook richt Otto II zich op uitbreiding in de Liemers.
Op 18 december 1260 koopt Otto II het allodium Drumpt (Drempt) van het klooster Ter Hunnepe.
Op het toppunt van zijn macht
De samenwerking van Otto II met de paus Innocentius IV en de aartsbisschop Koenraad van Keulen bereikt in de jaren 1247 tot 1256 haar hoogtepunt. Dit is niet toevallig gelijktijdig met de machtsstrijd tussen paus en keizer, waarin graaf Willem II van Holland Rooms-Koning is. In deze periode ontvangt Otto II diverse voorrechten, waar hij dankbaar gebruik van maakt. Zo mag hij enkele novale tienden in het bisdom Utrecht, die hij zich onrechtmatig heeft toegeëigend, behouden. Hier gaat het waarschijnlijk om tienden in Lochem. Ook enkele onrechtmatige aanwastienden in de Rijn en IJssel mag hij behouden.
De verplaatsing van de tol aan de Rijn, die onder zijn vader Gerhard V al de nodige problemen met zich meebrengt, wordt op 1 november 1247 nogmaals goedgekeurd middels een pauselijke oorkonde. In 1251 vindt een omvangrijke uitruil van goederen plaats met het aartsbisdom Keulen, zodat er een nieuw huisklooster voor de graven van Gelre gesticht kan worden. Om de bouw van het klooster ‘s-Gravendaal (Grafenthal) bij Kleef mogelijk te maken vaardigt de aartsbisschop tot tweemaal toe oorkonden uit waarin iedereen die helpt bouwen een aflaat verdient. In 1258 wordt tenslotte een derde aflaat verkregen en kunnen de adellijke cisterciënzer nonnen hun intrek nemen.
De diplomaat
Geregeld wordt Otto II gevraagd om te bemiddelen bij twisten. Zijn invloed neemt navenant toe. Zo treedt hij op 13 juli 1244 als arbiter op in een geschil tussen Brabant en de aartsbisschop van Keulen. Op 23 september 1246 verkrijgt hij dezelfde functie in een geschil tussen graaf Arnold IV van Looz Ψ (Belgisch Limburg) en Aleidis van Auvergne. Op 13 december 1251 onderhandelt Otto II om tot een verdrag tussen hertog Hendrik III van Brabant Ψ en de stad Keulen te komen. Op 15 februari 1253 neemt hij deel aan een uitspraak in een geschil tussen Jan van Avesnes en de graaf van Anjou. Op 2 oktober 1256 te Brussel weet hij Vlaanderen en Holland tot een verdrag te bewegen.
De volgende klus is op 21 maart 1257 als hij meewerkt aan de beëindiging van de geschillen tussen de bisschop van Luik en de hertog van Brabant en op 12 juni van dat jaar doet hij een arbitrale uitspraak bij de stad Utrecht versus hun bisschop. En in een oorlog tussen Kleef en het aartsbisdom Keulen is het opnieuw Otto II die de vrede weet te bewerkstelliggen. Op 2 september 1258 treedt Otto II op als medearbiter bij een conflict tussen de graaf van Sayn en de graven van Nassau. Zijn diplomatieke kwaliteiten zijn wijd en zijd bekend en alom erkend.
Ridderlijkheid in moeilijke tijden
Als graaf en Rooms-Koning Willem II van Holland in 1256 sneuvelt, breekt in Duitsland een periode van anarchie aan. Het is de grote verdienste van Otto II dat hij het verbond van rijke koopsteden langs de Rijn, waarvan Keulen en Mainz de belangrijkste zijn, steunt waar hij kan.
Die steun hebben ze hard nodig, want vele (roof)ridders en gewone rovers maken in de Rijnstreek de rivieren en wegen onveilig. Samen met zijn zwager graaf Willem IV van Gulik Ψ, zijn neef Diederik VI van Kleef Ψ, de bisschop van Utrecht, de gravin van Bergisches Land (Duitsland), de aartsbisschop van Keulen en veel steden en edelen weet Otto II op 14 november 1259 een grote landvrede te bewerkstelligen.
Kooplieden en reizigers kunnen nu vreedzaam en veilig door hun landen trekken, uiteraard onder betaling van redelijke tollen en weggelden. Elke heer zal geschikte lieden benoemen die alle klachten over vredebreuk onderzoeken, waarna de landsheer zal zorgen voor vergoeding van de schade. Als die heer niet machtig genoeg is, zullen de bondgenoten hem helpen. Is hij onwillig, dan zullen de bondgenoten hem dwingen. Ondanks alle goede bedoelingen komt er in de praktijk weinig van terecht. Maar de intentie is er. Door een tijdgenoot wordt Otto II beschreven als ‘de edelste vorst uit de Germaanse landen‘.
Opvolgingsperikelen
Otto II weet zijn broer Hendrik van Montfoort Ψ aangesteld te krijgen als bisschop van Luik. Deze Hendrik zal overigens nooit door de paus tot bisschop worden gewijd, omdat hij te losbandig is en zich meer als krijgsman dan als geestelijke gedraagt.
Als zijn vrouw Margarete van Kleef op 10 september 1251 sterft, is er nog steeds geen mannelijke opvolger. Daar zijn broer Hendrik als geestelijke ook geen mannelijke opvolgers zal krijgen begint Otto II hem te knijpen. Zijn dochters mogen dan wel erven, maar met een zoon zou hij zekerder zijn van het voortbestaan van Gelre.
In 1253 hertrouwt Otto II met Philippa van Dammartin Ψ, tweemaal weduwe van achtereenvolgens Rudolf II van Issoudun Ψ en Raoul de Coucy Ψ. Philippa is een dochter van Simon van Dammartin Ψ en Maria van Pontieu-Aumale Ψ. Zij schenkt hem waarschijnlijk vier dochters… maar ook de zo verlangde zoon, Reinald (I) Ψ. De eerste dochter heet Philippa van Susteren Ψ. Zij trouwt met Walram III van Valkenburg Ψ en zal overlijden na 1294. De tweede dochter heet Margareta Ψ. Zij trouwt met graaf Diederik VII van Kleef Ψ en zal tussen 1282-1287 overlijden. De derde dochter heet Maria van Trankeel Ψ en zij zal ongetrouwd overlijden rond 1306. De hypothetische vierde dochter heet Agnes Ψ en is vermoedelijk getrouwd met Hendrik III van Borculo Ψ.
Ten onder aan eigen succes
Graaf Floris V van Holland Ψ is in 1256 nog te jong om graaf Willem II op te volgen. Als in 1263 zijn gelijknamige voogd en oom Floris Ψ bij een steekspel omkomt, zit men in Holland met de handen in het haar. De hertog van Brabant wil de voogdij wel uitoefenen, maar door eigen onbekwaamheid en/of zwakzinnigheid moet hij door toedoen van zijn eigen hovelingen het veld ruimen. Otto II wordt door de Hollanders uitgenodigd om voogd te zijn van Floris V. Diens tante Aleida (of Adelheid) Ψ – getrouwd met Johan I van Henegouwen Ψ – wenst echter zelf voogdes te zijn en verzamelt zich met haar troepen in Zeeland.
Samen met zijn broer Hendrik achtervolgt Otto II Aleida tot Reimerswaal, waar hij haar in 1263 verslaat. Otto II is nu tot de meerderjarigheid van Floris V in 1266 voogd. Met geweld eist Otto II nu ook de voogdijschap over Brabant op. Dat blijkt echter te hoog gegrepen. Hij is het slachtoffer geworden van zijn eigen succes. Met bevriende bisschoppen in Utrecht en Luik en aanspraken in Brabant en Holland begint Gelre voor de vorsten van Engeland en Frankrijk een bedreiging te worden. Hij wordt tegengewerkt. Het lukt hem niet om de zo fel begeerde voogdijschap van Brabant te verwerven.
Moegestreden
Intussen heeft Otto II zijn neef Johan I van Nassau Ψ gekozen weten te krijgen als bisschop van Utrecht. In zijn laatste levensjaren vecht hij enkele geschillen met de stad Zutphen uit. De ruzie loopt zo hoog op dat hij de tolvrijheid van Zutphen intrekt. Op zijn sterfbed krijgt hij spijt van die actie, maar zijn voornemen de Zutphenaren in hun eer te herstellen wordt door zijn zoon uitgevoerd. Op 10 januari 1271 sterft Otto II en zijn enige zoon Reinald I volgt hem op.
Otto II wordt begraven in het klooster ‘s-Gravendaal. In de boomgaard naast de kerk staat nog zijn graftombe. In 1807 is de kerk daar afgebroken en volgens de toenmalige archivaris zijn de overblijfselen naar Arnhem overgebracht en daar begraven. In Arnhem is hier echter niets over bekend. In 1280 blijkt broer Hendrik niet langer te handhaven in zijn ambt en wordt hij tot aftreden gedwongen. Otto II’s tweede vrouw Philippa zal tussen 1277-1281 komen te overlijden.
Literatuur
- WUB III, nr. 1744.
J. de Groot, Het geslacht Borculo, In: De Nederlandsche Leeuw, jaargang LIII, nr. 8, 1935, kolom 269-271. - Alle de XIV boeken van de Geldersse geschiedenissen, Arend van Slichtenhorst,
Jacob van Biesen, Arnhem, 1659. - Wapenboek der Ridders van de Duitse Orde, mr. W.J. baron D’Ablaing van Giessenburg,
C. van Doorn en zoon, ‘s-Gravenhage, 1871. - Wapenboek van den Nederlandschen Adel, J.B. Rietstap,
J.B. Wolters, Groningen, 1887. - De wapens van den tegenwoordigen en den vroegeren Nederlandschen Adel, J.B. Rietstap,
J.B. Wolters, Groningen, 1890. - Acten betreffende Gelre en Zutphen 1107-1415, P.N. van Doorninck en Dr. J.S. van Veen,
Gebrs. Van Brederode, Haarlem, 1908. - De opkomst van Zutphen, Willem de Vries,
Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960. - De historie van het oude Gelre onder eigen vorsten, G. Prop,
W.J. Thieme & Cie., Zutphen, 1963. - Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der Middeleeuwen, Dr. W. Jappe Alberts,
N.V. Martinus Nijhoff’s Boekhandel en Uitgeversmaatschappij, ‘s-Gravenhage, 1966. - Zegels en genealogische gegevens van de graven en hertogen van Gelre graven van Zutphen,
Schilfgaarde,
Gouda Quint, Arnhem, 1967. - Gelre’s hof – Van paardestal tot Huis der Provincie, Cees Hilberdink,
De Walburg Pers, Zutphen, 1983. - De Graven en Hertogen van Gelre op reis, Prof. dr. W. Jappe Alberts,
De Bataafsche Leeuw, Utrecht, 1984. - Tweeduizend jaar geschiedenis van Gelderland, Klaas Jansma en Meindet Schoor,
Uitgeverij Inter-Combi van Seijen, Leeuwarden, 1986. - Heraldiek, bronnen, symbolen en betekenis, Ottfried Neubecker e.a.,
Atrium, Alphen aan de Rijn, 1988. - Familiewapens, oorsprong en betekenis, Roelof Vennik,
Wilkerdon, Rotterdam, 1988. - Vijftig eeuwen volk langs de IJssel, Willy H. Heitling en Leo Lensen,
Terra, Zutphen, 1990. - Die Grafen von Hamaland und Zutphen, Ralf G. Jahn,
Geldrischer Heimatkalender, vol. 1992, 1992. - Wapens van de Nederlanden, Hubert de Vries,
Uitgeverij Jan Mets, Amsterdam, 1995. - De genealogie van de voogden, graven en hertogen van Gelre, Ralf G. Jahn,
In: Gelre-Geldern-Gelderland Geschiedenis en cultuur van het hertogdom Gelre,
Verlag des Historischen Vereins für Geldern und Umgegend, Kleef, 2001. - Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Karl-Heinz Schreiber.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCIX op Christus Koning.