De spatha
De ontwikkeling van het middeleeuwse zwaard begint met de Frankische spatha. Samen met de scramasax, een aan een kant snijdend groot mes en de franciska, een werpbijl, zijn dit de meest voorkomende wapens van de Frankische soldaat.
De spatha heeft een vijf centimeter brede en 75-85 centimeter lange kling. Door de zware constructie is het een geducht wapen. Omdat de kling in een ronde punt eindigt is het wapen alleen geschikt om mee te houwen. Een echte pareerstang heeft dit wapen niet.
Om de houten greep op zijn plek te houden wordt de angel platgeslagen. Ter bescherming van de houten greep wordt, voor het platslaan van de angel, eerst een ijzeren plaatje aangebracht die in de zesde en zevende eeuw uitgroeit tot een knop. Veel spatha worden in de geul versierd met een visgraatpatroon of met krullen.
Deze versiering, damast genoemd, wordt in de Vroege Middeleeuwen reeds bewonderd, bijvoorbeeld in een brief uit 520 waarin een schenker van zwaarden wordt bedankt voor zijn gift: ‘Er is een spel van zovele schaduwen (in de geul), dat men zou menen dat het metaal is doorweeft met verschillende kleuren.’
Dit patroon ontstaat door een bepaalde manier van smeden, het damasteren. Hierbij worden stroken ijzer en staal zodanig samengesmeed, gespleten en gedraaid en opnieuw gesmeed dat een bepaald patroon ontstaat. Na polijsten en vijlen komt het verschil in kleur tussen ijzer en staal naar voren.
De Karolingische periode
In de Karolingische periode wordt het zwaard naar de punt toe smaller en blijft het damast populair. Het ijzeren plaatje tussen greep en kling wordt wel iets groter en begint op een pareerstang te lijken.
De nog uit twee delen bestaande knop wordt langzamerhand steeds zwaarder en uit een geheel gemaakt.
Het vikingzwaard
De naam vikingzwaard is misplaatst, omdat het waarschijnlijk frankische zwaarden zijn. Bij de Vikingen worden deze zwaarden als grafgift meegegeven, terwijl de Franken dat niet doen. De meeste vondsten stammen dus uit vikinggraven, waardoor zij ten onrechte hun soortnaam krijgen.
Het vikingzwaard valt op door zijn doelmatigheid. De pareerstang is sterk ontwikkeld en de kling is veel slanker.
De kling van het vikingzwaard is ongeveer 80 centimeter lang. De smeden maken de kling vanaf het gevest tot aan de punt steeds smaller. Bovendien bestaat de gehele kling uit staal, waardoor het zwaard veel sterker is geworden. Een gevolg hiervan is dat de kling veel lichter gemaakt kan worden. Samen met het vergroten van de knop, die op een theemuts lijkt, komt het zwaartepunt dichter bij de hand te liggen.
Het lichtere zwaard is nu tijdens het gevecht veel beter te hanteren. Hoewel beter mogelijk is geworden om met de punt te steken wordt tijdens gevechten voornamelijk gehouwen.
In de volledig stalen zwaarden uit de tiende eeuw komt vaak een naam van een smid voor: Vlfberht. In de elfde eeuw komen daar de namen Ingelri en Gicelin bij. Deze drie namen komen gedurende twee eeuwen heel veel voor. Vanwege de kwaliteitskenmerken van deze zwaarden is de persoonsnaam blijkbaar uitgegroeid tot een merknaam. Dit kenmerk van kwaliteit wordt elders nagemaakt, om eigen producten voor deze merkklingen te laten doorgaan. Hoedt u voor namaak!
In de elfde eeuw ontwikkelt het zwaard zich tot een steekwapen.
Literatuur
- Ancient armour & weapons, John Hewitt,
Bracken Books, London, 1855 (1996). - Middeleeuws Wapentuig, Drs. R.B.F. van der Sloot,
C.A.J. van Dishoeck, Bussum,1964. - Waffen und Rüstungen, Vesey Norman,
Parkland Verlag, Stuttgart, 1977. - Over hellebaarden donderbussen en huurlingen, J.H.W. Koch,
Elsevier, Amsterdam, 1980. - Knights, Andrea Hopkins,
Grange Books, London, 1990. - Knight, Christopher Gravett,
Dorling Kindersley, London, 1993. - The medieval knight at war, Brooks Robards,
Tiger Books International, London, 1997. - Verhoeven, J.D., A.H. Pendray, en W.E. Dauksch. “The key role of impurities in ancient damascus steel blades“. Journal of The Minerals, Metals & Materials Society 50, nr. 9 (1998): 58–64.
- Atlas van middeleeuws Europa, Angus Konstam,
Atrium, Alphen aan den Rijn, 2001.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende I des Sonnedages nae sunte Johannes van het Kruis dach, dat was op ten zesde ende tienden dach der maent van Decembri.