Graaf van Hamaland
Van voorname Saksische afkomst
Wichman (of Wigman) (II) Ψ stamt waarschijnlijk uit een aanzienlijk gravengeslacht, dat in de literatuur bekend staat als de pre-Billungers. Dit doet een afkomst uit Saksen vermoeden, want de Billungers leveren sinds 936 in een ononderbroken mannelijke linie tot 1105 de hertogen van Saksen.
Vanaf de eerste hertog uit deze familie, Herman I Billung Ψ, spreken we van Billungers. Zijn (vermoede) voorouders worden tot de Pre-Billungers gerekend.
De naam ‘Wichman’ is bij de Billungers gereserveerd voor de oudste zoon. Van de Pre-Billungers is bij gebrek aan gegevens geen goede stamboom vast te stellen. Overigens is de naam ‘Billungers’ voor deze familie ongelukkig, want waarschijnlijk heeft er nooit een stamvader met de naam Billung of Billing bestaan.
Wichman (II)’s vermoedelijke grootvader van moeders kant heet Wichman (I) Ψ. Wichman (I) wordt in 811 genoemd als een van de onderhandelaars van Karel I ‘de Grote’ aan de Eider. Geen taak die Karel I Ψ aan de eerste de beste zal hebben overgelaten. Hij zal een vertrouweling van Karel I zijn geweest en vast voor zijn diensten met landerijen in Saksen beloond zijn. Wichman (I) is vermoedelijk dezelfde die als graaf UUithmannus wordt genoemd, wanneer hij in 825 tien hoeves in Wetigouw (noordoostelijk van Paderborn gelegen) aan de abdij van Corvey schenkt. Als eerste getuige bij deze gebeurtenis treedt Herman op. Mogelijk is deze Herman een broer van Wichman (I). De naam Herman komt veel in combinatie met de naam Wichman in de familie voor.
Generatiegenoten en geboortedata
Op chronologische gronden wordt op deze site aangenomen dat een onbekend gebleven dochter Ψ van Wichman (I) met de Saksische graaf Bennid (I) Ψ (Bernhard) is getrouwd. Ook Bernhard is een populaire naam binnen de Billungers. Bennid I krijgt vermoedelijk drie zonen Amelung (II) Ψ, Wichman (II) en Herman Ψ. Hiervan zal Amelung II de oudste zoon zijn geweest, omdat Bennid I’s vader Amelung (I) Ψ heet. Wichman II is in dit scenario met de erfdochter Ψ van Meginhard I Ψ getrouwd.
Als onderhandelaar met de Noormannen zal Wichman (I) in 811 reeds een volwassen man zijn en mogelijk zelfs een generatiegenoot van Karel I, gezien het belang van deze onderhandelingen. Hij zal halverwege de achtste eeuw geboren zijn, zodat hij op latere leeftijd de hoeves aan Corvey schenkt. Mogelijk zal hij kort daarna overleden zijn. Zijn onbekende dochter zal grofweg rond 785 zijn geboren, zodat zijn kleinzoon Wichman (II) rond 800 kan zijn geboren. In dit schema is Wichman (II) in 855 zeker oud genoeg om als graaf op te kunnen treden.
Meginhard I is in 796 nog een jongeling en zal rond 780 geboren zijn. Meginhard I’s onbekende dochter zal dan rond 800 geboren zijn. In dit rekenschema hebben Meginhard I’s dochter en Wichman (II) ongeveer dezelfde leeftijd, zodat de aanname dat Wichman (II) met Meginhard I’s dochter trouwt niet door een krappe rekensom wordt verstoord.
Met dit hypothetische huwelijk smelten twee machtige families, Meginhardi en Billungers, samen. Wichman (II) en zijn bruid krijgen in deze veronderstelling twee zonen: Wichman (III) Ψ en Meginhard (II) Ψ.
Een -mannendingetje
Van Winter’s vermoeden dat Wichman (II) een (klein)zoon is van Meginhard I wordt op deze site niet gevolgd. Hier erft Wichman (III) het (voorvaderlijke en belangrijkste) goederencomplex in Saksen. Ten tweede komt het achtervoegsel ‘man’ bij de ‘hari’-familie (Brunhari Ψ en Wrachari Ψ) niet voor, wat eigenlijk wel te verwachten zou zijn wanneer Wichman (II) in mannelijke linie van Meginhard I af zou stammen. Bovendien komen de ‘hari’-namen later niet in de familie terug en blijft alleen de naam eindigend op ‘-hard’ bewaard. Dit duidt in de richting van een vrouwelijke schakel. De naam ‘Wichman’ komt bij de Meginhardi één keer terug, waarschijnlijk als een politieke naamgeving om de verwantschap met de Billungers te benadrukken.
Van Winter rekent Wichman (I) niet tot de voorouders van de Hamalandse familie, omdat deze bij schenkingen aan de abdij van Corvey optreedt tussen een Herman, Redman en Waldman; een ‘-man’-familie. De vermeende bloedband tussen de ‘-mannen’ rust op het feit dat, volgens Wenskus, Wichman (I) in 825, met Herman als eerste getuige, in optreedt, dat Herman in 837/8 vervolgens zelfstandig bij een schenking in Dungen optreedt en dat deze Herman rond 843 zijn vader Redman herdenkt met goed in Hasbeke en Hummersen, met als eerste getuige Waldman. Dungen is geïdentificeerd als Alt Schwalenberg (ten zuidoosten van Detmold) en ligt in de Wetigouw. Hummersen ligt iets verder oostelijk en Hasbeke is mogelijk gelijk aan Haselbeki (oostelijk van Holzminden).
Er is veel onzeker bij dit veronderstelde gezinsverband. Zo is het bijvoorbeeld de vraag of de drie genoemde Hermannen identiek zijn. De vermeende bloedband tussen Wichman (I) en de overige ‘-mannen’ is dus waterig.
Op deze website is dit ondervangen door in de gereconstrueerde stamboom een vrouwelijke generatie in te voeren tussen Wichman (I) en Wichman (II). De naam ‘Wichman’ voor de tweede zoon ligt dan voor de hand.
De terugkeer van Rorik I
In 850 keert Rorik I Ψ uit zijn ballingschap terug en bezet Dorestad, waarna Lothar I Ψ niets beters weet te verzinnen dan Rorik I wederom met de handelsstad en andere graafschappen te belenen. Het komt er op neer dat Rorik I de baas is in dat deel van Frisia (Friesland) ten westen van het Vlie, dat Lotharius I toebehoort. In wiens naam maakt hem niet uit. Wichman (II) heeft daarmee een opportunistische en potige buurman gekregen, maar Rorik I is te druk met zijn Deense belangen om het hem lastig te maken.
In 855 vertrekt Rorik I naar Denemarken om daar te proberen koning te worden. Deze poging mislukt, zodat een tweede vertrek volgt in 857. Nu blijkt hoe nuttig hij is voor de kustverdediging. Het Nederrijnse gebied wordt prompt door Vikingen aangevallen en geplunderd. Nieuwe aanvallen op Utrecht en Dorestad vinden plaats in 857. Bisschop Hunger van Utrecht besluit te vluchten vanwege het aanhoudende geweld. In 858 krijgt de bisschop Odiliënberg (bij Roermond) als zetelplaats van Lothar II Ψ toegewezen, wat iets zegt over het gebrek aan veiligheid in het bisdom Utrecht. Blijkbaar zijn de Vikingen nog niet zo ver stroomopwaarts het Nederrijnse gebied in geweest, zodat de monding van de Roer als een veilig gebied wordt beschouwd. De ‘hit and run’-strategie van de Vikingen laat hen blijkbaar (nog) niet toe om verder stroomopwaarts te gaan, waardoor een veilige aftocht onzeker wordt. Pas in de tweede helft van negende eeuw gaan zij winterkampen inrichten, zodat hun actieradius groter zal worden.
Spaarzame gegevens
Naast de afgeleide gegevens is er over Wichman (II) zelf niet veel meer bekend. In 855 wordt hij genoemd als graaf van Hamaland, wanneer Folker onder andere goederen in ‘pago Hamulande, in comitatu Uuigmanni’ weggeeft. Het blijkt te gaan om goederen bij Amersfoort en Rhenen.
Wichman (II) is dus de eerste graaf waarvan zeker is dat hij in Hamaland (IJsselgouw en Lijmers) als graaf actief is. Dat graafschap ziet er waarschijnlijk net zo uit als het graafschap van Wichman (IV) aan het eind van de tiende eeuw. Zijn ambstgebied is binnen de rode lijn te vinden. Ook buiten de lijn bezit hij landgoederen, maar of hij daar ook graaf mag zijn is onbekend.
Het magescheid rond 860
In de literatuur wordt soms geen onderscheid gemaakt tussen de Wichman (II) uit 855 en de Wichman (III) die in 880 sneuvelt. In het hier geschetste scenario is Wichman (II) rond 795 geboren en is hij in 880 te oud om tegen de Noormannen ten strijde te trekken. Met scenarios die van een latere geboortedatum uitgaan is zoiets natuurlijk wel mogelijk.
Van Winter maakt dat onderscheid wel en vermoedt dat omstreeks 860, na de dood van Wichman (II), een ‘magescheid’ (erfdeling) van de rechten en bezittingen van de familie plaatsvindt. De goederen en rechten van de familie in Westfalen komen volgens haar hypothese in handen van de Billungers. De belangen in Nederland (Gelderland, Overijssel, Drenthe) zijn voor de Meginhardi weggelegd. Het Groninger Ommeland wordt naar haar mening verder opgesplitst in goederen en graafschapsrechten. De (land)goederen zijn voor de Meginhardi, terwijl de Billungers de (grafelijke) rechten krijgen. Op deze wijze wil zij verklaren waarom Ekbert I Ψ en Ekbert II van Brunswijk Ψ (Braunschweig) en hertog Gozelo I van Verdun Ψ hun rechten in het Groninger Ommeland in de elfde eeuw kunnen opeisen.
Ekbert I en II zijn telgen van de zogenoemde Brunonen. De Brunonen zijn via het huwelijk van Liudolf III van Brunswijk Ψ met Gertrud Ψ, kleindochter van Ekbert II ‘Eenoog’ Ψ aan de Billungers verwant. Gozelo I is een zoon van van Mathilde van Saksen Ψ, een Billunger dochter. Zo komt Van Winter tot een overervingspad van zes (Gozelo I) of acht (Liudolf III) (aangetrouwde) generaties, gerekend vanaf Wichman (II).
In zes tot acht generaties komt er uiteraard veel meer ‘familie’ in aanmerking om een stukje Ommeland op te eisen dan alleen voornoemden. Bijvoorbeeld de mannelijke linie van de Billunger tak zelf. Grafelijkheidsrechten en rijkslenen gaan in beginsel naar de oudste zoon. Een verdeling over meerdere zoons is ongebruikelijk en dient goedgekeurd te worden door de koning of keizer. Afsplitsing van een deel als huwelijksgift voor een dochter, terwijl er zonen geboren zijn is mogelijk, maar niet waarschijnlijk.
Van Winters hypothese mag dan op gekunstelde wijze verklaren waarom Liudolf III en Gozelo I zich in het noorden roeren, maar geeft geen verklaring waarom Rudolf (I) van Werl Ψ en zijn neefjes Bernhard (III) Ψ en Adalbert Ψ zich rond die tijd aan de Groninger kust vertonen.
Balzer heeft recentelijk de (hypothetische) erfdeling rond 860 overgenomen. Zij stelt in tegenstelling tot Wenskus Hummersen gelijk aan de gouw Humsterland. Deze nieuwe identificatie van Hummersen en de toewijzing van de rond het jaar 1000 geslagen Friese munten aan Wichman III van Vreden Ψ geeft volgens haar ondersteuning aan Van Winters hypothese. Het is vervelend dat Liudolf een vaak voorkomende naam is, zodat niet zeker is wie het hier betreft. Balzer draagt in de Groningse problematiek geen nieuwe argumenten aan.
Jackman biedt op zijn eigen wijze een verklaring voor de komst van Rudolf (I) van Werl in Groningen. Hij identificeert Godfried ‘de Gevangene’ als Godfried ‘de Prefect’ en maakt van de prefectuur een ambtsgebied waarin ook Groningen valt. Vervolgens laat hij eenvoudigweg een dochter van Godfried ‘de Gevangene/Prefect’, Adelheid Ψ geheten, trouwen met Rudolf (I) van Werl, zodat het logisch is geworden dat Rudolf in Groningen optreedt. Over de onjuiste identificatie van Godfried ‘de Gevangene’ als ‘de Prefect’ is elders op deze website een noot gekraakt, waardoor deze verklaring vaste grond ontbeert.
Er gaat niets boven Groningen
Jongbloed gaat uit van een ander scenario dat niet zo veel generaties teruggrijpt om te verklaren hoe de Groninger Ommelanden bij Verdun en de Brunonen terecht kan komen. In zijn scenario erft het huis Verdun de Meginhardse bezittingen in Friesland door het huwelijk tussen Godfried ‘de Gevangene’ Ψ en Averarda Ψ, de dochter van Eberhard (III) van Salland Ψ. Godfrieds zoon Gozelo I erkent in 1024 Koenraad II Ψ niet als koning. Wanneer hij in 1025 Koenraad II alsnog zijn hulde bewijst, moet hij als straf een leengraaf in Hunzego en Fivelgo accepteren. De leengraaf l wordt gerecruteerd uit de naaste familie van koningin Gisela van Schwaben Ψ; haar halfbroer Rudolf (I) van Werl is de uitverkorene. Of haar Werler halfneefjes Bernhard (III) en Adalbert en haar zoon uit een eerder huwelijk: Liudolf III van Brunswijk ook mogen meedelen in de Verdunse buitenkans is ongewis. Het is niet rechtstreeks uit de bronnen af te leiden dat Gozelo I voor Bernhard (III), Adalbert en Liudolf III in respectievelijk Emsgouw, Federgouw en Humsterland-Achtkarspelen in leenbezit heeft gehad. Naar analogie van de gang van zaken in Hunzego en Fivelgo is zoiets voorstelbaar. Jongbloeds scenario krijgt op deze website vooralsnog de voorkeur, omdat het alle acteurs in één drama samenbrengt.
De erfenis verdeeld
Links- of rechtsom, Wichman (III) en Meginhard II verdelen in 860 de erfenis onderling. De gekunstelde scheiding van grafelijk recht en goed in de Groninger Ommelanden is niet nodig. De boedelverdeling is door het invoegen van een erfdochter simpel geworden. Wichman (III) krijgt als oudste zoon het vaderlijk goed en de grafelijke rechten en Meginhard II vestigt zich in de geboortestreek van zijn moeder, zoals jongere zonen vaker doen. Moeders goed en de hierbij horende grafelijke rechten bestaan uit: Hamaland (Lijmers en IJsselgouw), Veluwe, Salland, Drenthe, Hunzego en Fivelgo. Daarmee volgt de scheidingsgrens vanaf Twente naar het noorden ongeveer de moderne Nederlandse grens. Hierdoor ontstaat een bufferzone tussen Middenrijk en Oostfranken van de Noordzee tot de Rijn. Wichman (III) trouwt met Imhild Ψ en zijn nageslacht zal de hertogen van Saksen voortbrengen. En Meginhard II volgt zijn vader in het ‘Nederlandse’ goed op.
Literatuur
- Traditiones Corbeienses I, Editie: K.A. Eckhardt, Studia Corbeiensia, Scientia Verlag Aalen, 1970, A§18b.
“18b: Tradidit UUithmannus comes in Duncgon mansos decem. Testes: Heriman, Uuithard, Hrauuard, Adalhard, Beuo, Frederik, Hildilet, Adalrid, Dagarid, Erp, Addic, Abbo.”
R. Wenskus, Sächsischer Stammesadel und fränkischer Reichsadel, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen, 1976, p242-244.
G. Althoff, Adels- und Königsfamilien im Spiegel Ihrer Memorialüberlieferung, Münstersche Mittelalter-Schriften, Bd. 47, Wilhelm Fink Verlag, Munchen, 1984, p65.
K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Billunger, Herman (II), Wichmann (I), Wichmann (II). - R. Wenskus, 1976, p235, 246-247.
J.M. van Winter, Het (palts)graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis, In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XCII, Walburg Druk BV, Zutphen, 2001, p69, verwantschapstabel.
K.H. Schreiber, Billunger, Bennid (I), Wichmann (I), Wichmann (II). - Traditiones Corbeienses I, Editie: K.A. Eckhardt, Studia Corbeiensia, Scientia Verlag Aalen, 1970, A§18b, A§93 en A§122.
18b: “Tradidit UUithmannus comes in Duncgon mansos decem. Testes: Heriman, Uuithard, Hrauuard, Adalhard, Beuo, Frederik, Hildilet, Adalrid, Dagarid, Erp, Addic, Abbo.”
93: “Tradidit Alfgerus in uice Herimanni quidquid habuit Herimannus in Dunge, mansum unum. Testes: Bado, Horit, Hoger, et alii quatuor.”
122: “Tradidit Redman pro remedio animae filii suis Heriman quidquid habuit in Hasbeke et in Hamershus(un). Testes: UUaldman, UUigo, Ragenheri, Haold et alii quatuor.”
R. Wenskus, 1976, p242-244, 246.
E. Boshof, Königtum und adelige Herrschaftsbildung am Niederrhein im 9. Und 10. Jahrhundert, In: Klever Archiv – Schriftenreihe des Stadtarchives Kleve, Selbstverlag des Stadarchives Kleve, 1983, p10-11.
J.M. van Winter, 2001, p69-70, verwantschapstabel.
“Of deze laatste (Wichman (I), AGS) tot ons familieverband moet worden gerekend, vraag ik me af, aangezien hij optrad bij schenkingen aan de abdij Corvey aan de Weser temidden van mensen als Herman, Redman en Waldman – een door het suffix -man gekarakteriseerde familiegroep dus, die bij de Hamalanders ontbreekt en bij de Billungen maar ten dele terugkeert.”
K. van Vliet, In kringen van kanunniken, Walburg Pers, Zutphen, 2002, p136-137, 144, 202.
L. van der Tuuk, Noormannen in de lage landen, Omnidruk, Kampen, 2008, p90, 94-96, 100-102. - dMGH, DD Lo I./DD Lo II, n. 7, p391.
D.E.H. De Boer et al., Middeleeuwen, Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 2ed., 1995, p81-85, 235.
H. Halbertsma, Frieslands oudheid – Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang, Uitgeverij Matrijs, Utrecht, 2000, p53, 103, 313.
A. Willemsen, Vikingen! – Overvallen in het stroomgebied van Rijn en Maas, 800-1000, Uitgeverij Thoth, Bussum, 2004, p119.
R. Schieffer, Die Karolinger, 3ed., Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, 2000, p139-144.
K.H. Schreiber, Dänemark, Harald III. Klak en Rörik I.
E.L. Skip Knox, The Orb – Textbooks, Western Civilizations, The Tenth Century. - OGZ, nr. 45.
K.H. Schreiber, Herman (II). - P. Leidinger, Untersuchungen zur Geschichte der Grafen von Werl, Verein für Geschichte und Altertumskunde Westfalens Abteilung Paderborn, Paderborn, 1965, p96.
D.C. Jackman, A Greco-Roman Onomastic Fund, In: Onomastique et Parente dans l’Occident medieval, Prosopographica et Genealogica, vol. 3, Unit for Prosopographical Research, Oxford, 2000, p30, 53.
J.M. van Winter, 2001, p68-69, verwantschapstabel.
E. Balzer, Adel – Kirche – Stiftung Studien zur Geschichte des Bistums Münster im 11. Jahrhundert, Aschendorff Verlag, Munster, 2006, p298-305.
D.C. Jackman, German Counties. (momenteel offline).
“In 1040 the count of Fivelgau was Rudolf, a member of the Westphalian house of Werl. Despite attempts to document the presence of the counts of Werl in East Frisia at an earlier date, it appears that Rudolf married a daughter of Godfrey the Prisoner and so came to hold jurisdiction in Fivelgau.”
K.H. Schreiber, Brunonen, Ekbert I, Ekbert II. - P. Leidinger, Untersuchungen zur Geschichte der Grafen von Werl, Verein für Geschichte und Altertumskunde Westfalens Abteilung Paderborn, Paderborn, 1965, p96-97.
“Kein Zweifel kann sein, daß der Komitat Rudolfs von Werl das gesamte Groningerland einnahm, also den Hunse- und Fivelgau, zumal die Erträge seiner Grafschaft doppelt so hoch waren wie die aus die übrigen Komitaten.”
H.H. Jongbloed, Tussen ‘paltsverhaal’ en ‘IJssellinie’ – Averarda ‘van Zutphen’ (†11 augustus [961]) en de geboorte van de graafschappen Zutphen en Gelre (1026-1046), In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, Historisch Jaarboek voor Gelderland, Vereniging Gelre, Arnhem, 2006, p104-108.
K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Werl, Rudolf.
Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende I op Tweeden Pinksterendach.