De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

Wichman (IV) van Hamaland (952-973)

Graaf van Hamaland, Veluwe en Naardinkland

Van nobele afkomst…

Noot 1Wichman (IV) Ψ wordt waarschijnlijk voor 936 geboren. Op deze website wordt hij als de vierde Wichman opgevoerd, want we hebben al kennis gemaakt met de onderhandelaar aan de Eider (I) Ψ, de graaf in Hamaland (II) Ψ en de in 880 gesneuvelde Wichman (III) Ψ. Elders wordt hij wel Wichman II genoemd, in navolging van Wichman I (hier II).

Volgens Jackman is Gerberga, de moeder van Wichman (IV), maar dit is enkel gebaseerd op verleidelijke naambruggetjes. Verschillende Duitse bronnen beschouwen Gerberga als de Hamalandse moeder en Egbert I Ψ (in Duitse optiek zoon van Wichman (II), op deze website Wichman (III)) als de Billungse vader. Ook hier ontbreken bewijzen en zijn enkel naambruggen gebruikt.
Er kan echter geen twijfel over de ouders van Wichman (IV) bestaan, want in het necrologium (memorieboek) van Elten zijn zijn vader en halfzuster Ψ, ondanks een verschrijving, vermeldt: ‘Is gestorven Megenhard vader van Gerberch. Dezelfde dag gedachtenis van Gerberch vader van graaf Wichman‘. Nu is Gerberg(a) typisch een vrouwennaam, zodat Gerberga onmogelijk de vader van Wichman (IV) kan zijn. Van Winter geeft aan dat dit een verschrijving betreft, zodat vrijwel vaststaat dat Meginhard (IV) Ψ de vader van Wichman (IV) is. Als moeder noemt zij Kunigunde Ψ (van Palts Lotharingen?). De Amerikaanse en Duitse bespiegelingen over de ouders van Wichman (IV) kunnen gevoeglijk naar de prullenbak verwezen worden.

De kroniekschrijver Alpert van Metz beschrijft Wichman (IV) als: ‘een schatrijk man van zeer oude adel, wiens voorvaderen over een groot deel van Duitsland en in het bijzonder over het land langs de zeekust geboden‘. Wichman (IV) is dus niet de eerste de beste, maar blijkbaar heerst hij niet zelf meer over de kuststreek in tegenstelling tot zijn voorouders.

… en een machtig man

Noot 2

Wichman (IV) wordt in 952 voor het eerst in een oorkonde genoemd. Blijkbaar volgt hij in dat jaar, of kort daarvoor, zijn vader op als graaf van Hamaland. Hetgeen betekent dat hij uiterlijk in 952 oud genoeg is om te regeren en dus op zijn laatst in 937 zal zijn geboren. Het is in de Middeleeuwen immers gebruikelijk dat op vijftienjarige leeftijd iemand bekwaam is om te regeren. Zijn neef Eberhard III (of Everhard) Ψ wordt in 944 al graaf van Drenthe genoemd, zodat hij op zijn laatst in 929 is geboren. Wichman (IV) zal in ieder geval daarna zijn geboren.
Volgens Jackman is Wichman (IV) ook als markgraaf (militair bevelhebber) van Friesland (Frisia) aan te merken. In de bronnen komt Wichman (IV) niet als markgraaf voor. Bovendien schrijft Alpert dat Wichmans (IV)’s voorvaderen over de kuststreek gebieden, dus impliciet zegt hij dat Wichman (IV) dat zelf nìet doet. Deze kroniekschrijver, die twee generaties na Wichman (IV) leeft, heeft een gekleurde mening en schrijft sommige verwikkelingen (opzettelijk?) warrig op, maar op leugens is hij niet te betrappen.

Wichman (IV) is ook graaf van Felua (Veluwe) en, met grote waarschijnlijkheid, Naardinkland (’t Gooi). Daarnaast int hij de belasting in Fivelgo, Hunzego, Marne en Middagsterland. Overigens is de toestand rond het graafschap Veluwe lastig te duiden, want in 950 is een zekere Lingerus (Liuger, Liudger?) er graaf, maar in 960 Wichman (IV). Het zuidoostelijke deel van de moderne Veluwe (Brummen tot Velp) is met zekerheid tot het graafschap Hamaland te rekenen en behoort niet tot het graafschap Felua. Mogelijk is Lingerus in 950 een waarnemer van de dan nog minderjarige Wichman (IV).
Naast de grafelijke ambten bezit Wichman (IV) ook uitgestrekte (leen)goederen in heel zijn machtsgebied. In Betuwe, Emmerik (Duitsland), Friesland, Holland, Salland en Urk. In 956 wordt Wichman (IV) voogd van de Nederrijnse bezittingen rond Deventer van de abdij St.Omaars.

Het verenigde Hamaland.

De erfenis is gesplitst

Noot 3

In 956 en 960 wordt Wichman (IV) opnieuw graaf van Hamaland genoemd, wanneer keizer Otto I Ψ het klooster in Magdeburg opnieuw goederen rondom Deventer schenkt.
Wichman (IV) blijkt geen graaf in Salland en Drenthe te zijn, want daar treedt gelijktijdig zijn neef Eberhard III als graaf op. Van Winter heeft deze Eberhard geïdentificeerd als een halfbroer van Wichman (IV) in tegenstelling tot oudere literatuur waar het graafschap Salland bij de nazaten van Eberhard (II) Ψ en Amalrada Ψ (de zuster van koningin Mathilde Ψ) terecht komt. Van Winter stelt dat er zonen met de naam Eberhard in beide takken voorkomen. Hier wordt Jongbloed en de oude literatuur gevolgd, omdat 1) de splitsing van Hamaland eerder plaatsvindt dan Van Winter voorstelt, 2) Diederik I van Metz Ψ dan niet meer de enige zoon is, die niet in zijn vaders voetsporen treedt, maar een geestelijke carrière nastreeft en 3) dit scenario beter verklaart waarom het huis Verdun in Salland en Drenthe op de voorgrond treedt en niet Wichman (IV).
In oude en recentere literatuur wordt tevens vermeld dat Wichman (IV) in 964 als kastelein van Gendt bij Nijmegen, of burggraaf van Gent in België optreedt . Deze theorie kan de prullenbak in, want dit is op een valse oorkonde gebaseerd.

Boedelverdeling van Hamaland.

Twee dochters overleven

Noot 4

Wichman (IV) wordt al op zeer jonge leeftijd uitgehuwelijkt aan Liutgard Ψ, dochter van Arnulf I Ψ, graaf van Vlaanderen, en Adela van Vermandois Ψ. Zij huwen ergens tussen 947 en 950. Zij is een goede huwelijkspartij die het aanzien van de familie enorm vergroot, want met haar komt er Karolingisch bloed in de familie. Dat Wichman (IV) tot de hoogste adellijke kringen behoort is hiermee wel bewezen.
Het paar krijgt twee dochters; Adela Ψ (geboren omstreeks 950) en Luitgard Ψ (geboren 951-954) en een zoon; Wichman Ψ (geboren 957-958). Kort na elkaar overlijden zowel echtgenote Liutgard van Vlaanderen in 962 als Wichman jr. vermoedelijk in 965/6. Wichman (IV) zal zich na het overlijden van zijn vrouw en zijn enige zoon realiseren dat hij geen mannelijke erfgenaam meer zal krijgen. De kans om te hertrouwen om in de herkansing voor het gewenste nageslacht te zorgen laat hij lopen. Jongbloed psychologiseert dat Wichman (IV) ‘een geslagen man’ is, na zijn halfzuster, echtgenote en mogelijk zoveelste kind ten grave te hebben gedragen.

Wichman (IV) sticht een klooster

Saksische leider in 10de eeuw.
Noot 5

Getroffen door zijn onheil besluit Wichman (IV) in 966 een klooster te stichten. Dit nonnenklooster heeft de functie om tot het einde der tijden voor de ziel van overleden familieleden te bidden, want nu de familie in mannelijke stam is onderbroken komt dit in gevaar. De grafelijke burcht op de Elterberg wordt vanaf 965/6 omgebouwd tot een verblijf voor adellijke juffers. Of de burcht daar groot genoeg voor is moge blijken uit het feit dat in de zomer van 944 de keizer in Elten logeert. De keizer reist immers niet in zijn eentje zijn land rond, maar trekt met een groot gevolg van soldaten, klerken en andere paladijnen, van stad naar burcht. Om overigens als een sprinkhanenplaag alles op te eten wat uit de buurt aangevoerd kan worden. Al die ‘sprinkhanen’ willen allemaal een plek hebben, zodat de burcht enige omvang moet hebben. Wanneer de verbouwing tot klooster klaar is zal Luitgard de eerste abdis worden.
De stichting van een klooster past, volgens Van Vliet, tevens in de meer zuidelijke trend van de tiende eeuw, waarin Dirk II van Friesland Ψ en Ansfried (III) Ψ ook kloosters stichten. Zij zijn mogelijk geïnspireerd door de gang van zaken in West-Francië.

Alles wordt weggegeven

Noot 6

Wichman (IV) heeft voor 968 vele allodiale goederen aan zijn nieuwe klooster gegeven. Hij weet echter ook de keizer te bewegen om de inkomsten uit zijn rijkslenen gelegen in Hamaland, Urk, Salland en Nardinclant aan zijn klooster te schenken. Diederik I van Metz Ψ treedt op als tussenpersoon, hij is een volle neef van zowel Wichman (IV) als van Otto I.
Jongbloed betoogt dat Adela zich van meet af aan bekocht voelt, het klooster krijgt veel meer dan zij als bruidsschat heeft meegekregen. Zij protesteert tegen de gang van zaken. Vader en dochter zijn het blijkbaar grondig oneens met elkaar. Mogelijk is Wichman (IV) zo geobsedeerd door zijn kloosterstichting dat hij Adela’s belangen niet meer objectief kan zien. Gaat het kloosterbelang bij hem voor het familiebelang? Het heeft er alle schijn van.
Adela’s protesten leiden ertoe dat Wichman (IV) in 970 hoogst persoonlijk naar Italië reist om daar de keizer nogmaals te bewegen om niet alleen de giften uit 968 te bevestigen, maar om deze uit eigen hand te schenken. Hetgeen ook geschiedt.

In 970 schenkt de keizer het klooster alle rijkslenen die Wichman (IV) bestiert en herhaalt Wichman (IV)’s voorgaande schenking uit 968. Bovendien schenkt de keizer ook nog de inkomsten uit Barbuogot, Otwines praedia, Hunsingo, Fivelgo, Marne en Middagsterland. Met deze mooie nieuwe oorkonde denkt Wichman (IV) de schenking rond te hebben. Maar zijn dochter is net zo eigenwijs als hij. Adela voelt zich nu nog meer bekocht dan in 968, de Groningse belastingheffing verdwijnt nu òòk nog in de Eltense kas. Wichman (IV) voelt nattigheid, dit gaat niet goed komen. Hij komt onmogelijk nog tot een vergelijk met zijn dochter, de zaak is onomkeerbaar geworden. Niemand kan tegen een keizerlijk bevel ingaan, maar zijn dochter heeft een sterke zaak wat betreft de allodia. Nogmaals benadert Wichman (IV) de keizer. Hij verzoekt in 973 Otto I het klooster in rijksbescherming te nemen. Blijkbaar voorvoelt hij dat na zijn dood zijn klooster wel wat bescherming kan gebruiken.

Keizerlijke bescherming

Noot 7

In 973 blijkt dat de inmiddels aangetreden keizer Otto II Ψ inderdaad, zoals Wichman (IV) wenst, het klooster onder keizerlijke protectie heeft gesteld. Daarbij krijgt het klooster ook nog de zogenaamde Katentol op alle visserij in Salland en de IJssel als toetje.
Elten is vanaf dat moment een rijksabdij geheel volgens de lijn van het rijksgezag zoals Otto II zich dat voorstelt. Hetgeen inhoudt dat alleen de kroon bepaalt wat er gebeurt. Wichman (IV) heeft wel weten te bedingen dat het klooster zijn eigen abdis kan kiezen, maar de bisschop van Utrecht moet er wel zijn goedkeuring aan verlenen. Daarnaast heeft het klooster immuniteit verkregen, hetgeen inhoudt dat het niet meer onder de lokale rechtspraak valt. In de geruststellende gedachte dat alles nu goed geregeld is besluit Wichman (IV) het openbare leven vaarwel te zeggen en zich terug te trekken als lekenbroeder in het nieuwe klooster Mönchengladbach. Vermoedelijk overlijdt hij op 20 juni 975 of 976.

De echtgenoot van Adela, Immed II Ψ, volgt Wichman (IV) waarschijnlijk op als graaf van Hamaland en de strijd om de bezittingen van het klooster kan beginnen.
Tenslotte om alle losse eindjes af te hechten; volgens Jackman, maar hij staat hier wederom alleen, wordt het markgraafschap Friesland door keizer Otto II aan Werner VI van Haspengouw Ψ gegund. Hierboven is al vastgesteld dat Wichman (IV) geen markgraaf van Friesland is geweest. Bovendien komt Werner (I) in de bronnen eveneens niet als markgraaf voor. Ten overvloede kan vermeld worden dat Werner (I) al in 973 sneuvelt en dat Wichman (IV) dan nog aantoonbaar in leven is. Deze theorie is derhalve te kwalificeren als pure fantasie.

Literatuur

  1. Alpertus, Gebeurtenissen van deze tijd, vertaald en ingeleid door H. van Rij, Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1999, p46.
    J.M. van Winter, Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert, In: Rheinische Vierteljahrsblätter, Jg. 44, Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1980, p27-28, 34, 39en 42.
    ‘Item obiit Megenhard pater Gerberch. Item eadem die Mem[oria] Gerberch patris Comitis Wichmanni’.
    ‘Ich möchte mich , wie spätre begründet wird, dafür aussprichen, daß eien Auslassung beim Abschreiben erfolgte , die ein “et” und den Namen Meginhard betrifft und möchte also lesen:”Item obiit Megenhard pater Gerberch. Item eadem die Mem. Gerberch et Megehardi patris Comitis Wichmanni”. So möchte Ich mit Binding einen Meginhard als Vater des Grafen Wichmann und der Gerberch ansehen …’
    H. Verdonk, De familie-inschrijving van Wichman van Elten in het gedenkboek van Reichenau,
    Brochure 6, Uitgave in eigen beheer, Lelystad, 1990, p1.
    J.M. van Winter, Het (palts?)graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis, In: Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre, deel XCII, Walburg Druk BV, Zutphen, 2001, p58.
    D.C. Jackman, German counties, Zutphen. (momenteel offline)
    ‘The two Meginhards are easily discovered. One was a Saxon duke, who took office in 898 and was involved in Frisian affairs, but is never heard of again; the other is a count active in the diocese of Utrecht in 914-17. The one would be the son of the other, and Gerberge would be his wife and mother of Wigmann of Elten. The name Gerberge could arrive easily via Count Palatine Godfrey’s mother. Gerberge, then, would be a sister of Count Palatine Godfrey.’
    K. Nieuwenhuijsen, Namen in de Lage Landen voor 1150 – Vrouwennamen
    K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer (Mitt-Gen), Wichmann – Sippe, Wichmann.
    K.H. Schreiber, Mitt-Gen, Billunger, Ekbert en Wichmann (II).
  2. OBO I , nr. 14 en 16.
    OBO V, nr. 1096.
    OGZ, nr. 91 en 94.
    dMGH, DD O I, nr. 123, 159 en 358.
    F.W. Oediger, Adelas Kampf um Elten, In: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, Verlag L. Schwann, Dusseldorf, 1954, p68.
    A. Wirtz, Die Geschichte des Hamalandes, In: Annalen des Historischen Vereins für den Niederrhein, Verlag L. Schwann, Dusseldorf, 1971, p36.
    W. Ehbrecht, Landesherrschaft und Klosterwesen im ostfriesischen Fivelgo (970-1290), Aschendorffsche Verlagsbuchhandlung, Munster, 1974, p28.
    K. van Vliet, In kringen van kanunniken, Walburg Pers, Zutphen, 2002, p113.
    H.H. Jongbloed, Wichman, Adela en Alpertus – De Eltense boedelkwestie, In: Bijdragen en Mededelingen Gelre, deel XCVI, Vereniging Gelre, Arnhem, 2005, p11, 18, 19.
    D.C. Jackman, Higher Offices – Lotharingia, Frisia. (momenteel offline)
    ‘Originally Frisia was an extension of Westphalia, in other words a ‘mark’ of Saxony. We can be fairly sure that the Frisian mark evolved from this relationship, although its early existence is shrouded in obscurity. A Saxon count Wigmann clearly held a Frisian mark in the second half of the tenth century. Politics and rights of succession then brought it to a series of Frankish aristocrats, including the dukes of Lower Lorraine of the house of Verdun.’
    D.C. Jackman, German counties, Verdun. (momenteel offline)
    ‘The circumstances in which this mark arose are unclear, but it is resonable to assume that Wigmann of Hamaland already held it under Otto I. One can follow the description by Alpertus Mettensis of the power of Wigmann, “cuius maiores magnam partem Germaniae, et maxime circa littora oceani, imperia tenebant.” This appears to describe Frisia to a tee.’
  3. OBO I , nr. 11, 12, 14, 15.
    OGZ, nr. 87, 95, 95bis en 97.
    dMGH, DD O I, nr. 216.
    R. Fruin, Het Graafschap Hamaland en de Brunharingen, In: De Nederlandsche Leeuw, Jaargang XLVIII, nr. 6, kolom 163-168 , juni 1930, kolom 164.
    A. Wirtz, 1971, p21, 54.
    W. Ehbrecht, 1974, Afb. 7-8.
    J.M. van Winter, Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en 11e eeuw, In: Naamkunde, Jg. 13, 1981, p73.
    U. Nonn, Pagus und Comitatus in Niederlothringen, Ludwig Röhrscheid Verlag, Bonn, 1983, p73.
    H. Verdonk, 1990, p10.
    J.M. van Winter, 2001, p59-61.
    A. Kos, Machtsstrijd in Hamaland, In: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 5, Uitgeverij Verloren BV, Hilversum, 2002, p31.
    H.H. Jongbloed, 2005, p18.
    D.C. Jackman, German counties, Zutphen. (momenteel offline)
    ‘We cannot seek Hamaland connexions any higher, because memorial-book entries show a strong tie between Duke Meginhard’s family and the Welfs, which must be accounted for by a Welf affiliation for Duke Meginhard’s mother. In fact there is a wealth of memorial-book information for members of the Hamaland family. An excerpt of seven names shows the couple Eberhard and Amalrada together with a Meginhard and a Gerberge, which suggests the younger Meginhard’s brother was that Eberhard († 936) who married King Henry I’s sister-in-law Amalrada. Their son was apparently another Eberhard who documents as count of the Drenthe pagus, later documented under Margrave Balderich.’
  4. J.M. van Winter, 1981, p70.
    H. Verdonk, 1990, p5.
    H.H. Jongbloed, 2005, p14-15,18 en 29.
    ‘Adela droeg de naam van haar Vlaamse grootmoeder, maar de drie andere grootouders ontbreken in de vernoeming van Wichmans kinderen. Lutgard en Wichman jr. droegen de namen van hun eigen ouders, een naamgevingsgebruik dat, in de gevallen waar we de gezinssamenstelling enigermate kennen, optreedt nàdat de grootouders allen waren vernoemd. Was Wichman jr. dan soms al het vierde kind dat en de derde zoon die Wichman te begraven kreeg?’
  5. OGZ, nr. 86.
    dMGH, DD O I, nr. 59.
    J.M. van Winter, 1980, p16.
    H. Verdonk, 1990, p2, 25.
    A. Kos, 2002, p34.
    K. van Vliet, 2002, p162, 206.
    H.H. Jongbloed, 2005, p16-17.
  6. OBO I, nr. 18 en 19.
    OGZ, nr. 103, 104 en 106.
    dMGH, DD O I, nr. 358 en 397.
    F.W. Oediger, 1954, p73-74.
    H. Verdonk, 1990, p2, 26.
    ‘Uit de oorkonde blijkt dat de stichting te Elten reeds voltooid was.’
    J.M. van Winter, 2001, p57-58.
    K. van Vliet, 2002, p162, 206.
    H.H. Jongbloed, 2005, p7, 11-13, 23, 29.
  7. OBO I, nr. 21.
    OGZ, nr. 106.
    dMGH, DD O II, nr. 67.
    F.W. Oediger, 1954, p74-75.
    A. Wirtz, 1971, p56.
    H.H. Jongbloed, 2005, p12, 17, 23-24.
    D.C. Jackman, German counties, Zutphen. (momenteel offline)
    ‘As to that Unroch’s father, in the duchy of Lower Lorraine, though not necessarily its Batavian region, the powerful Count Wernher of Hasbania was killed in 973. It is known that he held some position of regional leadership, and the sources suggest the possibility that Unroch also exercised temporary margravial powers in the north.’

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCVIII des Sonnendages voor Heilige Laurentius dach, dat was op ten negenden dach der maent van Augusti.