De Graafschap in de Middeleeuwen

Zoek

De feodale oorlogvoering

Inleiding

Bij oorlogvoering in de Middeleeuwen denkt men vrijwel onmiddellijk aan een ongeorganiseerde, ongedisciplineerde mêlee van mensen en paarden en opspattend bloed. Dit beeld is geheel bezijden de waarheid. Hoe in de Middeleeuwen dan wel oorlog gevoerd werd, is uiteraard afhankelijk van de samenstelling van het leger.

Samenstelling van het leger

Riddergevecht in de 14de eeuw.

Bij oorlog in de Middeleeuwen denkt men ook vaak aan ridders. Deze klasse der ridders is een sociale en militaire elite, maar slechts zelden vormen alleen ridders een leger. Alhoewel kronieken alleen maar namen van aan de slag deelnemende ridders noemen, nemen niet alleen ridders aan het gevecht deel. De waarde van voetvolk is bekend en het wordt niet alleen ingezet voor het graven van grachten en greppels. Grote aantallen (kruis-)boogschutters en lansiers gaan mee. De goedkoopste manier om dergelijke aantallen op te roepen is de ‘arriere-ban’, de plicht van vrije mannen om de dienstplicht voor onbepaalde tijd te vervullen. Dit zijn geen armzalige boeren met wie de oorlog niet te winnen is, maar soldaten uitgerust met een standaard bewapening. Allen dragen een ijzeren helm en een lans, met voor de rijke vrije man een maliënkolder en voor de arme man een leren schort of ‘gambeson‘. In de latere Middeleeuwen worden vooral de militairen van een stad ingezet. In de stad wordt namelijk het geld verdiend en de steden kunnen hun soldaten met goed materiaal uitrusten.

De rol van de ridder in de slag

De middeleeuwse strijd wordt vaak beslist door persoonlijke moed en bedrevenheid van de betrokken ridders. Zij vormen de voornaamste groep van het leger. De beslissing van de slag ligt in handen van de ridders. Het leger is ondergeschikt aan hen. Als een ridder te voet moet vechten wordt hij ten zeerste in zijn bewegingen beperkt. Zijn zware wapenrusting verhindert hem te voet ten aanval te gaan. Voor het gevecht te voet dient het voetvolk bestaande uit lansiers en (kruis-)boogschutters. Maar zij zijn niet meer het in manoeuvres getrainde leger van de Romeinen. Zij zijn slechts hulptroepen.
De strijdros wordt zo veel mogelijk voor de slag gespaard en de ridder heeft meestal enkele paarden bij zich, want het paard is het meest kwetsbare onderdeel van zijn uitrusting. In latere tijden ontstaat niet voor niets een harnas voor paarden, zodat de ridder echt de tank van de Middeleeuwen wordt.

Riddereenheden

Er is in oorkondes sprake van ‘conrois’, een kleine eenheid van ridders, waarvan de grootte bepaald wordt door het aantal ridders dat een heer kan onderhouden. Een aantal conrois vormen samen een grotere eenheid onder leiding van een ‘banneret’. Dit is iemand die te onderscheiden is door middel van een vlag of banier, kortom een bannerheer. En tenslotte vormen een aantal banneretten een ‘slagorde’, de grootste tactische formatie in een middeleeuws leger.
Aan het eind van de elfde eeuw is de slagkracht van een eenheid ridders wijd en zijd bekend.

Tucht

In de strijd kent de ridder geen strijdtucht. Er is wel orde en gehoorzaamheid in de feodale staat, maar een militaire tucht zoals de Romeinenen die bijvoorbeeld kennen is afwezig. Tucht vindt haar basis in bevel en houdt in dat de bevelgever bestraffend kan optreden als de gegeven orders niet worden uitgevoerd. Het impliceert een hoogste opperbevelhebber die het commando voert over het gehele leger. Ten tijde van de familietwisten tussen de Duitse keurvorsten heeft de middeleeuwse vorst te weinig macht om zijn ridders te straffen. Hij kan alleen maar druk uitoefenen op zijn vazal door hem zijn leengoed te ontnemen. Dit is onderin de feodale piramide gemakkelijk uit te voeren, maar bovenin niet, omdat deze goederen al bestaan voordat er sprake is van koninkrijken. Dit zijn de zogenaamde vrije of alloïdale (vrije) goederen. Militaire tucht bestaat dus niet, noch bepaalde regels die ridders op een veldtocht moeten volgen.

Speciale eenheden

Vanaf de elfde eeuw komen er grotere verschillen in bewapening van de eenheden. Er verschijnen zware en lichte ruiterij, boogschutters te voet en zwaardvechters te voet. Theoretisch gezien zijn er dan twee mogelijkheden om hen in te zetten; per type bewapening opstellen of alles bij elkaar om de ridders gegroepeerd.
Geen enkele afzonderlijke eenheid zal een aanval van ridders goed kunnen weerstaan. De lichte ruiterij, vrijwel ongewapend, is geen partij voor de zwaar bewapende ridders. Degenen met de meeste kans zijn de boogschutters te voet. Daarvoor moeten de schutters ijzeren zenuwen hebben, want zij moeten de ridders zeer dichtbij laten komen anders zijn hun pijlen niet dodelijk. Voetvolk heeft een kans met strijdbijlen en hellebaarden. Met onderling overleg, stalen zenuwen en enig geluk kunnen zij trachten de ridder van opzij aan te vallen door zijn paard te doden en hem op de grond te dwingen, waar de wapenrusting de ridder eerder hindert dan helpt. Ook verenigde afdelingen met pieken en lansen kunnen zware ruiterij weerstaan, maar als hun rangorde eenmaal gebroken is zijn ze kansloos. Het voetvolk wordt dus voornamelijk ingezet gegroepeerd om de ridders. Zo’n groep wordt een ‘lans’ genoemd en bestaat meestal uit tien man.
Sommige troepen zijn zo gespecialiseerd dat zij in rang maar net onderdoen voor de ridders. Dit is het korps van de ‘ingeniatores’, de bouwers van de belegeringswerktuigen. Sommigen van hen worden in de tiende eeuw al zo bekend dat ze bij hun naam worden genoemd in oorkondes net als de aan de slag deelnemende ridders. Ook een gewaardeerde eenheid is een contingent kruisboogschutters.

Routiers

Routiers vallen de lokale bevolking aan.

In de veertiende eeuw verschijnen de huurlingen, de alom gehate ‘routiers’. Zij bestaan uit mensen uit de overbevolkte steden van Vlaanderen, Brabant, Rijnstreek, Noord-Italië, Baskenland, Gascogne en Aragon. Zij hebben zich buiten de orde van de maatschappij geplaatst en trekken in wilde hordes door Europa, vechtend voor de hoogste bieder. Als ze geen dienstverband hebben of de soldij niet uitbetaald wordt, plunderen ze nietsontziend het platteland. Zolang er oorlog is hebben de heren behoefte aan dergelijke bendes huurlingen die land noch huis bezitten. En overal waar oorlog is zijn ze te vinden, ingehuurd of niet ingehuurd. Deze mensen hebben niets meer behalve het samenzijn van hun groep.
Deze bendes worden echter niet alleen door het platteland gevreesd. In 1171 besluiten Friedrich I ‘Barbarossa’ Ψ en Lodewijk VII van Frankrijk Ψ om geen huurlingen meer in het reguliere leger toe te laten, noch mogen dergelijke bendes zich ophouden tussen de Rijn, de Alpen en Parijs. Tegelijkertijd spannen andere heren samen om dergelijke bendes van hun land te verdrijven of af te slachten. Hoe gehaat ze ook zijn, hun leiders rijzen soms tot grote hoogte. Zo wordt bijvoorbeeld de huurlingenkapitein Mercadier de legerleider van de Engelse koning Richard Leeuwenhart Ψ. De Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk veroorzaakt nog meer thuisloze mannen, die niets beters meer hebben dan hun wapenkracht te verhuren.

De kracht van het leger

In het algemeen worden de cijfers over manschappen en slachtoffers in vroege oorkondes zwaar overdreven. Tienduizenden deelnemers aan een slag is niet ongewoon. Soms echter lijken de aantallen redelijk en hebben de geschiedschrijvers toegang tot de officiële cijfers. Ook uit de late Middeleeuwen zijn administratieve getallen overgebleven. Maar dan kent men de aantallen van de tegenstanders niet en worden deze ter meerdere glorie van de overwinnaar zwaar overdreven, bijvoorbeeld vierhonderd ridders die winnen van tachtigduizend soldaten. Het is dus verstandig de gegeven cijfers kritisch te bekijken.
Bekend is dat het aantal ridders vanwege de kosten beperkt zal zijn, terwijl het voetvolk wordt ingeperkt door de achterblijvers die het werk op de boerderij moeten doen. De conclusie is dat een middeleeuws leger bestaat uit honderden manschappen. Zo blijkt dat de grootste legers voor de kruistochten tot 1125 bestaan uit twaalfhonderd ridders en en negenduizend voetsoldaten. Vaker komen legers van negenhonderd ridders en twee- tot drieduizend voetsoldaten voor, soms slechts tweehonderd ridders. En dan te bedenken dat dit grote operaties zijn. Duidelijk is dat zelfs het leger van de grote koningen van Engeland, Frankrijk en het Roomse Rijk zeer zelden uit meer dan tienduizend mensen bestaat. Voor lokale heren zoals de graaf van Gelre zal vijfhonderd man al een behoorlijk aantal zijn geweest. In latere tijden onder de hertog van Gelre zal vijfduizend man beter kloppen.

Slachtoffers

Gevangen ridder wordt afgevoerd in 1415.

De verliezen in een oorlog zijn klein, tenminste onder de ridders. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te voeren. In de eerste plaats behoedt de wapenrusting van de ridder hem voor serieus letsel. Alhoewel in oorkondes geregeld hoofden met speels gemak worden doorkliefd, zal dit slechts zeer zelden zijn gebeurd. Arabische bronnen na de Slag van Hattin (1187) melden dat de moslims zeer verbaasd zijn als ze merken dat de gevangen genomen ridders nauwlijks letsel hebben, terwijl hun paarden zwaar gewond zijn en niet verder kunnen vechten.
Ordericus Vitalis, een twaalfde-eeuwse kroniekschrijver, meldt dat van de negenhonderd in de Slag van Bremule betrokken ridders er slechts drie zijn gedood en maar liefst 140 Franse ridders gevangen zijn genomen. Vitalis merkt terecht op dat dit ligt aan de maliën die de ridders dragen.
In de tweede plaats zijn gevangen genomen ridders gedurende de gehele Middeleeuwen een fortuin aan losgeld waard. Vitalis zegt hierover dat ‘men meer genegen is om onder de vluchtelingen gevangenen te maken dan slachtoffers’ en dat men dat doet ‘uit angst voor de toorn van God en uit wapenbroederschap’. Deze motieven spelen misschien ook een rol, maar iedere ridder weet dat een levende gevangene vanwege het losgeld veel meer waard is dan een dode vijand.
Onder de minder bewapende voetsoldaten zullen de klappen harder zijn aangekomen. Er zijn verhalen dat zij aan het eind van een slag massaal omgebracht worden, maar dit zal niet vaak zijn voorgekomen. Onze Vitalis weet te melden dat in de Slag van Tinchebrai (1106) bij de eerste aanval van koninklijke ridders er 225 (zeldzaam precies) rebelse infanteristen het loodje leggen.

Tactiek in de strijd

Opstelling van een slagorde in 1415.

Wat nu met het beeld van de ongeorganiseerde bende elkaar bestormende mannen? Er zijn bewijzen dat middeleeuwse aanvoerders wel degelijk intelligente tactiek toepassen en strategische plannen met gebruik van de omgeving maken. Middeleeuwse legers zijn wel degelijk in staat om dergelijke plannen en tactieken uit te voeren. Maar niet iedere aanvoerder en ieder leger beschikt over deze capaciteiten. Nagedacht wordt er uiteraard wel, want een (christelijk) mensenleven mag niet lichtvaardig op het spel gezet worden, hoe gerechtvaardigd de strijd ook is. Bovendien zijn er nog economische bedenkingen bij het inzetten van ridders: de uitrusting en training kosten handenvol geld.
In een gemengd leger vormen de nationale eenheden veelal de basis. Een slagorde in een oorlog kan zijn: twee vleugels en een reserve, drie slagordes bij elkaar. De kwetsbaarheid van de paarden in de strijd is de aanvoerders van de troepen niet onbekend. Zij gebruiken daarom hun boogschutters en lansiers vooral om de paarden van de eigen ridders te beschermen en andermans paarden schade toe te brengen.
In het gevecht gaan de boogschutters voor de ridders uit en brengen ze de vijand zo veel mogelijk schade toe. Wel blijven ze zo dicht mogelijk bij de lichte ruiterij om snel in de bescherming daarvan te kunnen worden opgenomen. Voetvolk bewapend met zwaarden en pieken neemt de rol van de voorhoede op zich als er hindernissen opdoemen die de ruiterij tegen kunnen houden. De ridders trekken voorwaarts op hun paarden en schenken weinig aandacht aan een rechte aanvalslinie. Zij rijden langzaam in de richting van de vijand, die eveneens langzaam dichterbij komt. Op ons zal dit overkomen als een vertraagde film. Uiteindelijk mondt dit uit in een gevecht van man tegen man.
Slechts zelden komt het in de Middeleeuwen tot een veldslag. Het risico op een gevangenname is daarvoor te groot. Het is geen wonder dat de oorlog zich tot de veertiende eeuw beperkt tot de belegering van kastelen. Dit ligt uiteraard ook aan de aard van het middeleeuwse leger. Opgericht op feodale grondslagen doen de soldaten slechts kort dienst. Zij kunnen niet voltijds soldaat zijn, want er wacht ook werk op de boerderij. Betaalde krachten, hetzij professionele ridders, hetzij huurlingen, kosten een klein fortuin om in te huren en te onderhouden. De heren zijn onwillig om hun leger de oorlog in te sturen. Daarbij komt nog dat bijna geen enkele veldslag beslissend is. Dit komt door de rol van het kasteel als versterkte plaats. Dit is de sleutel tot het land en dient veroverd te worden.

Belegeringen, bestanden en rooftochten

Een belegering

Trebuchet (Replica in Chinon, Frankrijk).

Vanwege de kosten hebben zich in De Graafschap niet zo veel belegeringen afgespeeld. Een kasteel belegeren is meestal iets van de lange adem, met alle oplopende kosten vandien. Bij voorkeur wordt geprobeerd het kasteel door omsingeling met het leger van de buitenwereld af te snijden. Zo kunnen noch hulptroepen noch voedsel het kasteel inkomen.
De kracht van de verdediging van het kasteel ligt voornamelijk in de zwaar geconstrueerde hoge muren en muurtorens van natuur- of bakstenen en de natuurlijk of kunstmatig beschermde ligging binnen diepe grachten. Hierdoor kan het aan de aanvallen der belegeraars, zelfs als zij krachtige belegeringswerktuigen gebruiken, meestal zeer lang weerstand bieden. De weerstand wordt dikwijls door honger, ziekte of gebrek binnen de vesting als gevolg van een soms maandenlange belegering gebroken. Om aan dit gevaar hoofd te kunnen bieden worden grote voorraden levensmiddelen en materiaal aangelegd. Voornamelijk bestaande uit: graan, gezouten vlees, wijn, zout, zwavel, pek, olie, kalk, pijlen, ijzer en hout.
De verdedigers hebben soms lichte werpmachines tot hun beschikking, terwijl zij, wanneer de belegeraars zich dicht bij de muur bevinden ook nog met stenen, brandende zwavel of pek en kokende olie kunnen gooien. Het grootste probleem levert het drinkwater, vooral wanneer dit van buitenaf de vesting instroomt. De belegeraars kunnen deze watertoevoer gemakkelijk afsnijden of door toevoeging van kadavers van dieren onbruikbaar maken, waardoor ziekten binnen de vesting het gevolg zijn.

Een bestand

Gedurende een campagne is het heel gewoon voor de verdedigers om in te stemmen met een bestand. In die tijd worden ze wel belegerd, maar het kan best zijn dat de belegeraars vertrekken naar een ander kasteel. Als het bestand verlopen is, kan het worden verlengd of de verdedigers geven zich over als ze nog geen hulptroepen hebben gezien. Dit is een zeer praktische benadering van de oorlog, omdat slechts enkele kastelen zo sterk zijn dat ze het uit kunnen houden tot de belegeraars wegtrekken.

De rooftocht

Het meest effectieve wapen is de rooftocht. Dit is een uitgelezen manier om een tegenstrever een hak te zetten. De landerijen van een vijand plunderen is de manier om hem in zijn voortbestaan te raken. Hij verliest de opbrengst van zijn land en moet zijn financiële reserve aanwenden om het hoofd boven water te houden. Als hij bovendien de aanval niet vergeldt, verliest hij zijn gezicht, waardoor zijn vazallen misschien overlopen. Deze wijze van oorlogvoering ziet men geregeld in De Graafschap. Over en weer vallen (lokale) heren elkaar aan. Een beschrijving uit die tijd van een rooftocht luidt als volgt:

De tocht begint. Voorop gaan de verkenners en de brandstichters. Na hen komen de plunderaars wier werk het is om wat overblijft te verzamelen en te vervoeren op de grote platte karren. Snel heerst er een groot tumult. De boeren, die uit de velden komen rennen, keren terug en schreeuwen luid. De herders brengen snel hun kudde bijeen en proberen de bossen in te vluchten in de hoop hun kudde te redden. De brandstichters zetten de stad in brand en de plunderaars plunderen het. De angstige inwoners worden verbrand of afgevoerd met hun handen bijeen gebonden om als gijzelaars te dienen. Overal beieren de klokken hun alarm, angst zwiept over het land. Overal waar men kijkt zie men helmen glinsteren in de zon, vlaggen wapperen in de wind, overal vertrappen paarden de grond. Geld, vee, ezels en schapen worden meegenomen. Rook stijgt op en de vlammen knisperen.

Plunderen in de 13de eeuw.

De rooftocht is de brutaalste aanval en de doeltreffendste manier om de druk op een vijand enorm op te voeren en hem zwakker te maken. Het is, zeker in De Graafschap met zijn beperkte economische middelen, even belangrijk als de veldslag en de belegering.
Als de economische druk een ridder te groot wordt, door verminderde landopbrengst, ontvolking als gevolg van ziekte of om een andere reden, acht hij het niet beneden zijn stand om reizende kooplieden te overvallen, steden van hun vee te beroven of andere streken van laag allooi uit te halen.

Een ander beeld

De feodale opperklasse van ridders en edelen, geboren en opgevoed om oorlog te voeren in een maatschappij waarin vooral de macht van de sterkste geldt, weten dus wel degelijk waar ze mee bezig zijn. De oorlogvoering is in het feodale tijdperk een krijgsbedrijf geworden, waarin financiën en economie ook als wapens worden gebruikt. En ze proberen het zo goed mogelijk te doen, want hun voortbestaan hangt er vanaf. En ook het voortbestaan van familie, verwanten, vrienden en horigen. Geen taak om lichtvaardig op te pakken. Oorlog voeren de middeleeuwers efficiënt, gedisciplineerd en vaak zo brutaal mogelijk uit.
De ridder en het kasteel spelen een dominante rol in de middeleeuwse oorlogvoering en er zijn bewijzen van een soort oorlogscode, die zowel bekend is als wordt nageleefd.

Literatuur

  1. Ancient armour & weapons, John Hewitt,
    Bracken Books, London, 1855 (1996).
  2. Middeleeuws Wapentuig, Drs. R.B.F. van der Sloot,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum,1964.
  3. Middeleeuwse Kastelen, Paul E. van Reyen,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1965, (vierde druk, 1979).
  4. Waffen und Rüstungen, Vesey Norman,
    Parkland Verlag, Stuttgart, 1977.
  5. Over hellebaarden donderbussen en huurlingen, J.H.W. Koch,
    Elsevier, Amsterdam, 1980.
  6. Castles, a history and guide, Dr, Michael Prestwich en Dr. Charles Coulson,
    Blandford Press, Poole, Engeland, 1980.
  7. Knights, Andrea Hopkins,
    Grange Books, London, 1990.
  8. Knight, Christopher Gravett,
    Dorling Kindersley, London, 1993.
  9. The medieval knight at war, Brooks Robards,
    Tiger Books International, London, 1997.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCIX des Manendages nae Heilige Gregorius de Grote dach, dat was op ten zesden dach der maent van Septembris.