De Graafschap in de Middeleeuwen

Zoek

Functies aan het hof

Drossaard, maarschalk, kamerling en schenker

Het bestuur van Gelre – deel 3

Ambten aan het hof

De landsheer aan de ceremoniële tafel, 15de eeuw.

Het bestuur van Gelre wordt uitgevoerd door de landsheer, geadviseerd door zijn raadskring en later door de stendenvergadering. Door de groei van de bevolking nemen de taken van de landsheer enorm toe. Hij ziet zich dan genoodzaakt taken te delegeren.

In de dertiende en veertiende eeuw ontstaan aan het Gelderse hof de volgende ambten: drossaard (dapifer), maarschalk (marscalcus), kamerling (cameriarius) en schenker (pincerna). Deze ambten ontwikkelen zich in de loop der tijd steeds meer tot erebaantjes. Een echte hofdienst is dan niet meer aan de titel verbonden. Alleen bij feesten en ceremonies vervullen de dragers van deze ambten hun diensten. Daarnaast veranderen de taken ook. Niettemin blijven de ambten eervol en zeer lucratief, vanwege de inkomsten die eraan verbonden zijn.

Van drossaard tot drost en hofmeester

Een goed voorbeeld van een veranderende taak is het ambt van de drossaard. Oorspronkelijk zorgt hij voor de tafel van de heer. Deze taak ontwikkelt zich in twee richtingen. Aan de ene kant krijgt de drost steeds meer taken buiten het hof en wordt hij een bestuursambtenaar in een afgebakend ambtsgebied, bijvoorbeeld in het oorspronkelijke gebied van de graaf. Zo bekeken is hij de voorloper van de ambtman. Aan de andere kant ontwikkelt de taak van de drossaard zich tot die van hofmeester (magister curiae).

Van kamerling tot rentmeester

De kamerling beheert de inkomsten en uitgaven van de hofhouding. Het beheer van het inkomen wordt al spoedig overgenomen door een hierin gespecialiseerde ambtenaar: de rentmeester. Hierdoor is de taak van de kamerling inhoudsloos geworden en uitsluitend ceremonieel.
De term kamerling is wat verwarrend, omdat daarmee behalve een kamerheer ook een kamerdienaar aangeduid kan worden. Deze dienaar verblijft in de onmiddellijke omgeving van zijn heer of vrouw om hen met allerlei diensten bij te staan.

De schenker

De schenker in actie, 15de eeuw.

De schenker verzorgt de wijn en de andere dranken. Dit is vrijwel meteen een loze functie. De schenker heeft geen enkele invloed, noch op politiek, noch op bestuurlijk gebied. Een echt erebaantje zonder dat er veel moeite tegenover staat.

De maarschalk

De maarschalk zorgt voor de paarden van zijn heer. Er bestaat veel verwarring over zijn naam. Men komt hem ook tegen als ‘huismaarschalk’, ‘hofmaarschalk’ en ‘erfmaarschalk’. De eerste twee zijn waarschijnlijk synoniemen en geven aan dat deze figuur daadwerkelijk aan het hof aanwezig is.
Welke taken de maarschalk daar uitoefent, is niet precies bekend. Waarschijnlijk speelt hij in oorlogstijd een militaire rol. Bovendien heeft hij toezicht op het verzorgen van de paarden. Een belangrijke taak in de Middeleeuwen, want de vorst kan alleen regeren door veel rond te reizen. Daarnaast treedt hij op als raadgever en staat hij in gevallen van nood borg voor zijn heer.

Ontstaan van erfelijke ambten

De benaming erfmaarschalk duidt op erfelijkheid van het ambt. Dit hangt samen met de bevordering van graaf Reinald II Ψ tot hertog. Volgens de Zwabenspiegel mag een landsheer alleen hofambten instellen als hij rijksvorst is. De Gelderse graven hebben zich niet gestoord aan dit keizerlijke voorschrift, overigens net als andere Nederrijnse heren. De verheffing van Reinald II tot hertog legitimeert de instelling van deze vier functies. Als uitdrukking van zijn verheffing mag Reinald II tevens vier erfelijke hofambten instellen. Vandaar dat er een erfelijke maarschalk bestaat.

Verdubbeling van ambten

De introductie van vier erfelijke ambten leidt in Gelre tot een verdubbeling van het aantal ambten, want de reeds (illegaal) ingestelde ambten blijven gewoon bestaan. Misschien dat het schenkerambt (dat niets voorstelt) als enige in enkelvoud blijft bestaan. In de verheffingsoorkonde uit 1339 benoemt de Duitse keizer Jacob van Mirlair tot erfdrost, Evert IV van Ulft Ψ tot erfmaarschalk, Willem van Broekhuizen tot erfkamerling en Dirk III van Lienden Ψ tot erfschenker.

Vererving en verkoop van de ambten

Door vererving en verkoop komen deze ambten later in andere families terecht. De familie Van Broekhuizen komt in 1390 in bezit van het erfdrostambt (erfhofmeesterambt) en houdt deze functie binnen de familie tot het eind van de vijftiende eeuw.
De functie van erfmaarschalk is via Evert IV en Frederik II van Ulft Ψ geërfd door de familie Van Benthem (tot na 1424) en vanaf 1432/3 in de familie Boedberg.
Het ambt van erfschenker blijft in handen van de Van Liendens, of Lindens, tot 1461, wanneer Johan van Linden aan de hertog toestemming vraagt om het ambt te mogen verkopen aan Gerard van Coevorden . Het erfkamerlingambt komt in handen van het geslacht Wickrade en als deze familie in 1470 uitsterft, komt dit ambt bij Godert van Harff terecht.

De landsheer aan tafel omringd door zijn functionarissen o.a. de schenker (met handdoek), 15de eeuw.

Geen bedreiging

De families die de ambten bekleden behoren tot de aanzienlijke geslachten binnen Gelre, maar zij behoren niet tot de hoogste adel. De bannerheren treden niet op op in een erfambt. De families die het ambt wel dragen, zijn enerzijds voornaam genoeg om de hofhouding glans te geven, maar anderzijds niet gevaarlijk voor de hertog. Zij worden geen bedreiging door hun verhoogde aanzien.

Weinig Graafschappers

De niet-erfelijke hofambten blijven zoals gezegd naast de erfelijke bestaan. De continuïteit van deze ambten binnen de diverse families is niet zo groot als bij de erfelijke variant. Blijkbaar hebben de hertogen er behoefte aan hun eigen vertrouwelingen te benoemen. Tal van edelen treden op als kamerling, of beter, kamerheer van de hertog(in). De wisseling van functionarissen is het sterkst bij de huismaarschalk en de hofmeester. De meesten van hen komen uit het Overkwartier, hetgeen niet zo verwonderlijk is, want de hertogen van Gelre komen zelf uit die streek. Ze zullen hun ‘landgenoten’ wel het meest vertrouwen.
De drie Graafschappers in de rij van hofmeesters zijn Johan van Wyenhorst (van 1401 tot 1411), Dirk Momme-Van Kell (van 1431 tot 1435) en Jan van Beloe (in 1470). Mogelijk zijn Dirk IV van Wisch Ψ in 1402 en Johan II van Gemen Ψ in 1439-1440 de enige maarschalken uit De Graafschap.

Toerbeurten

Geregeld verblijven er twee hofmeesters en maarschalken aan het hof. Waarschijnlijk is er, net als aan het Bourgondische hof, sprake van toerbeurten, waarbij belangrijke functionarissen elkaar halfjaarlijks aan het hof afwisselen. Van twee gevallen is bekend dat zij het erfelijke ambt ook bemachtigen; het betreft Willem van Broekhuizen, die in 1390 het hofmeesterambt koopt en maarschalk Johan van Boedberg die rond 1432 het erfmaarschalkambt verwerft.

Literatuur

  1. De opkomst van Zutphen, Willem de Vries,
    Van Gorcum & Comp. N.V., Assen, 1960.
  2. Ministerialiteit en ridderschap in Gelre en Zutphen, Jonkvrouwe Dr. J.M. van Winter,
    S. Gouda Quint – D. Brouwer en zoon, Arnhem, 1962.
  3. Ridderschap, ideaal en werkelijkheid, Jkvr. dr. J.M. van Winter,
    C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1965.
  4. Geschiedenis van Gelderland van de vroegste tijden tot het einde der Middeleeuwen, Dr. W. Jappe Alberts,
    N.V. Martinus Nijhoff’s Boekhandel en Uitgeversmaatschappij, ‘s-Gravenhage, 1966.
  5. Van hunebed tot Hanzestad, J. de Rek,
    Bosch & Keuning N.V., Baarn, 1973.
  6. Het einde van de horigheid in Twente en Oost-Gelderland 1795-1850, P.G. Aalbers,
    De Walburg Pers, Zutphen, 1979.
  7. Overzicht van de Nieuwe Geschiedenis, D.J. Roorda e.a.,
    Wolters-Noordhoff, Groningen, 1983.
  8. Het Hof van Gelre, Cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473), Gerard Nijsten,
    Kok Agora, Kampen, 1993.
  9. Drostambt en schoutambt – De Gelderse ambstorganisatie in het kwartier van Zutphen (ca. 1200-1543), Jan Kuys,
    Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1994.
  10. Middeleeuwen, D.E.H. de Boer, J. van Herwaarden en J. Scheurkogel,
    Martinus Nijhoff uitgevers, Groningen, 1995.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM des Manendages op Heilige Augustinus dach, dat was op ten acht ende twintigsten dach der maent van Augustii.