De Graafschap in de Middeleeuwen

Search

Gerard ‘Flamens’ (970-1018)

Edelman zonder ambt

Moeilijkheden in Vlaanderen

Noot 1

Aan het einde van de tiende eeuw rommelt het aan de uiterste westgrens van het Roomse Rijk. Aartshertog Bruno Ψ is in 965 overleden en keizer Otto I Ψ laat de vacature voor hertog van Neder-Lotharingen voorlopig onbezet. De graven van Vermandois en Vlaanderen voeren een op expansie gerichte politiek aan de Lotharingse grens. Om het tij te keren richt keizer Otto I omstreeks 965 langs de Schelde twee marken op: Valenciennes en Ename. De twee marken moeten als een bufferzone de grens tegen Westfrankische invallen beschermen. Het wordt echter geen succesverhaal.

Aan het hoofd van een mark stelt hij een markgraaf aan. Een markgraaf heeft verregaande militaire bevoegdheden, zodat hij het commando heeft over alle lokale graven. Typisch is dat beide markgraafschappen geen ondergeschikte graven herbergen. Alle energie kan zo in de gemeenschappelijke vijand, de graaf van Vlaanderen, worden gestoken. Valenciennes wordt in eerste instantie aan Amulrich Ψ (of Amorric) gegeven, maar deze overlijdt vermoedelijk al in 973. Amulrich is getrouwd met een dochter van graaf Isaak van Kamerijk Ψ (of Cambrai), die mogelijk Judith Ψ heet. Dit huwelijk wordt echter op grond van een te nauwe verwantschap tussen beide echtelieden verbroken. De mark Valenciennes wordt, uiterlijk bij Amulrichs dood, aan Arnulf II, kleinzoon van Isaak uit het Kamerijkse gravenhuis, toevertrouwd. Ename wordt meteen in 965 aan Godfried van Verdun ‘de Gevangene’ toegewezen.

Strijd om Valenciennes

Noot 2

De eerste decennia na de oprichting van de Schelde-marken blijft het relatief rustig. De problemen worden kort voor het eerste millennium groter. Op dat moment is Boudewijn IV Ψ (†1035) graaf van Vlaanderen en hij loert op een machtsbasis ten oosten van de Schelde. Rond het millennium is Godfried II van Neder-Lotharingen ‘de Vredestichter’ Ψ, zoon van Godfried ‘de Gevangene’, zijn vader in Ename opgevolgd en is Arnulf II nog steeds markgraaf in Valenciennes. Zij treden tegen Boudewijn IV in het strijdperk. Boudewijn IV staat er niet alleen voor. Zijn strijdmakkers zijn niet de eerste de besten: Reginar IV van Henegouwen Ψ en Lambert I van Leuven Ψ.
Over de perikelen rondom Reginar IV, Lambert I en Godfried II en de ondergang van hertogdom Lotharingen wordt elders verhaald. Hier concentreert het verhaal zich op het Kamerijkse grafelijke huis, dat Valenciennes voor de Oostfrankische keizer dient te behouden. In 1006 verovert Boudewijn IV de burcht Valenciennes, terwijl Reginar IV en Lambert I in Henegouwen tekeer gaan.
Bisschop Herluin van Kamerijk roept de hulp van Hendrik II Ψ in.  Samen met koning Robert II van Frankrijk Ψ weet Hendrik II in 1007 Boudewijn IV te bedwingen. Hendrik II bezet Vlaanderens hoofdstad Gent, zodat Boudewijn IV zich genoodzaakt ziet de burcht Valenciennes met Hendrik II te ruilen om zijn hoofdstad terug te krijgen. Boudewijn IV komt op de rijksdag in Aken, om de vrede te bevestigen. Hendrik II hoopt op deze wijze Boudewijn IV aan zich te binden.
Het graafschap Kamerijk wordt aan de bisschop van Kamerijk gegeven, zodat Arnulf II van Valenciennes een bisschoppelijk leengraaf wordt in plaats van een rijksonmiddellijke graaf. Deze degradatie zal ongetwijfeld door het verlies van Valenciennes zal zijn veroorzaakt.

Ondergang van het Kamerijkse gravenhuis

Noot 3

In dit grote strijdtoneel, waarin keizer en koning ten strijde trekken tegen het drietal horzels uit Franse contreien wordt het Kamerijkse gravenhuis vermorzeld. Hun positie wordt in feite door de keizer opgeofferd om de graaf van Vlaanderen rustig te houden.
Er is nog geen vuiltje aan de lucht, wanneer Arnulf I Ψ, graaf van Kamerijk, zijn gezin sticht. Hij heeft een leuke vrouw, Bertha Ψ, dochter van graaf Nevelung van Betuwe Ψ, gevonden en zeven schatten van kinderen verwekt: Odo Ψ (of Otto), Hugo Ψ, Arnulf (II) Ψ, RodgerΨ (of Rutger), Rainer Ψ (of Reginar), Rodbert Ψ (of Robert) en Alpeidis Ψ.
Arnulf I geniet niet lang van zijn gezin, want vermoedelijk is hij al voor 965 overleden. Zijn kinderen blijven minderjarig achter. Om deze reden krijgt Arnulf I’s zoon Arnulf II het markgraafschap van Valenciennes toegewezen. Hij trouwt met Liutgard Ψ, een vrouw van onbekende afkomst, en zij krijgen één zoon: Adalbert Ψ. Het ongelukkige paar krijgt het te verduren dat hun kind nog voor hen overlijdt. Bij het overlijden van Arnulf II op 23 oktober 1011 is mede daardoor geen directe opvolger beschikbaar, want Arnulf II’s oudere broers Odo en Hugo zijn inmiddels ook al overleden.
Er is dus geen directe erfgenaam voor de mark beschikbaar. Keizer Hendrik II lost het probleem op door afstand te nemen van de Lotharingse politiek van zijn voorgangers. Hij draagt de mark Valenciennes in leen op aan de voornaamste belager ervan: Boudewijn IV van Vlaanderen. Wellicht verwacht Hendrik II de opdringende graaf van Vlaanderen door deze leenband in toom te kunnen houden. Met de ‘oplossing’ van het Vlaamse probleem heeft Hendrik II de handen vrij om elders in het rijk opstanden de kop in te drukken. Het huis Vlaanderen is vanaf nu zowel leenplichtig aan het Franse als Roomse Rijk geworden.
In 1020 vindt Hendrik II het opnieuw nodig een strafexpeditie tegen Boudewijn IV te organiseren, maar Boudewijn IV trekt zich er niets van aan. In 1025 belooft hij weer ‘eeuwige trouw’ aan de nieuwe keizer Koenraad II Ψ, maar Boudewijn IV heeft gekregen wat hij wil; een machtspositie ten oosten van de Schelde.

Migranten door de liefde

Noot 4

Hendrik II’s oplossing gaat ten koste van het Kamerijkse gravenhuis dat door toedoen van de Vlaamse graaf zijn grafelijke rechten verloren ziet gaan aan het bisdom Kamerijk. Volgens Jongbloed vinden de kleinzonen van Arnulf I elders emplooi door een uitgekiende huwelijkspolitiek. Zij verkassen vrijwel allemaal naar andere oorden om daar stamvaders te worden van verschillende adellijke huizen.
De oudste zoon Odo trouwt met Liutgard Ψ, dochter van graaf Robert I van Namen Ψ en Ermengard van Verdun Ψ. Zij is op haar beurt een dochter van Otto Ψ, hertog van Lotharingen van 942 tot 944. Odo en Liutgard  krijgen drie zonen: Giselbert (I) Ψ, Arnulf (III) Ψ en Balderik Ψ. Giselbert I wordt de eerste graaf van Looz (Los of Loz, tegenwoordig Borgloon in België), Arnulf III wordt graaf van Florennes en Rumigny en Balderik (†1018) wordt de tweede bisschop van die naam in het bisdom Luik.
De nazaten van Hugo zijn de uitzondering op de regel. Deze tak blijft actief op de geboortegrond. Hugo is de stamvader van de kasteleins van Valenciennes.
Over eventuele nazaten van Rainer of Rodbert is niets overgeleverd. Over hun zuster Alpaidis is meer bekend. Zij trouwt met Godfried I Ψ, de eerste hertog van Neder-Lotharingen. Na zijn vroege overlijden hertrouwt zij met Eilbert, wiens status vooralsnog onbekend is. Uit het eerste huwelijk komen vier kinderen: Godfried (III) ‘de Prefect’ Ψ, Arnulf (I) Ψ, Widerik Ψ en Gerberga Ψ. De kinderen van Godfried I en Alpaidis hebben het moeilijk na het overlijden van hun vader, want zij verliezen hun rechten op het hertogdom. Het graafschap Florennes blijft wel binnen de familie en als compensatie wordt Godfried III als prefect van Utrecht aangesteld.

De naam is Flamens, Gerard Flamens

Noot 5

Verreweg de interessantste onder Arnulf I’s kleinzonen is de zoon van Rodger (†983). Deze kleinzoon heet Gerard Ψ en is door Jongbloed geïdentificeerd als niemand minder dan Gerard, bijgenaamd ‘Flamens’. Gerard is vermoedelijk omstreeks 970 geboren.
Gerard trouwt met Bava Ψ, één van de twee dochters van Diederik I van Hamaland Ψ. Voor hem persoonlijk is zijn huwelijk niet zo profijtelijk, Hij wordt er geen graaf door, maar blijft een ambteloos edelman. In het gebied waar zijn vrouw vandaan komt is immers haar vader als graaf actief en Gerard overlijdt al voor zijn schoonvader. Gerard blijft zijn leven lang dus een verdreven ambteloos edelman en krijgt derhalve geen rangnummer. Mogelijk is het paar voor 1011 al naar het oosten verhuisd, wanneer de graaf van Vlaanderen met het markgraafschap wordt bekleed. Gerard en Bava krijgen vermoedelijk drie kinderen: Gerard I, Rutger (I) en Diederik (II). Verdonk wijst hem nog een naamloos kind toe, waarvan de stichter van Kloosterrade af zou stammen. Jongbloed ziet eerder een verwantschap met de eerste markgraaf van Valenciennes: Amalrich, vanwege de naam van Ailberts vader, ondanks Amalrichs ontbonden huwelijk. Kinderen uit een ontbonden huwelijk zijn niet van adel en staan dus een paar stappen lager op de maatschappelijke ladder. Niettemin kunnen zij wel een geestelijke carrière nastreven.
Gerard overlijdt voor 11 juli 1018 en laat bij zijn overlijden zijn zoontjes minderjarig achter. Waarschijnlijk ontfermt hun oom Godfried II ‘de Vredestichter’, die met zus van hun moeder is getrouwd, zich over hun opvoeding.
Pas na 1046, wanneer het huis Verdun rebelleert, kunnen Gerard’s kinderen hun Hamalandse bloed laten spreken. Gerard I ‘Flamens’ wordt dan graaf in Zuid-Hamaland en Hettergouw, leengraaf van Utrecht in Teisterbant en Veluwe en leengraaf van Leuven in Salland. Rutger I wordt graaf in Duffelgouw, de basis van het graafschap Kleef. Diederik II krijgt ook een fel bevochten goed ergens aan de Rijn (beneficium circa horas Rheni), dat na veel strijd verloren zal gaan aan het Hollandse gravenhuis.
Gerard’s zoon Gerard I ‘Flamens’ zal de kans krijgen om zijn deels Hamalandse afkomst te verzilveren.

Stamboom van het huis Kamerijk.

Over de doden niets dan goeds

Noot 6

In de annalen van de abdij Kloosterrade (later Rolduc) komen Gerard en Rutger I, als de broers ‘Flamens’, voor. In deze annalen (Annales Rodenses) worden de eerste decennia van de geschiedenis van de abdij beschreven. Zij vangen aan met de stichting van de abdij in 1104 door Ailbert (†1122). De broers ‘Flamens’ worden beschreven als verwanten van de vrome Ailbert. De vader van Ailbert heet Amorric, een naamgenoot van de eerste markgraaf van Valenciennes. Deze voorstelling van Vlaamse broers strookt niet met bovenstaande reconstructie, waarin Gerard en Rutger respectievelijk vader en zoon zijn. Bedacht moet worden dat deze annalen bijna 150 jaar later tussen 1155 en 1160 zijn opgeschreven.
De schrijver van de annalen relateert Ailbert aan de machthebbers van zijn tijd om een reden. Dit strekt namelijk tot eer en meerdere glorie van de stichter van het klooster, die zo meelift op het aanzien van beide gravenhuizen. Dat de monnik niet precies op de hoogte is blijkt ook uit het feit dat hij Ailbert, voordat hij Kloosterrade sticht, een “hoge post” in Doornik geeft, terwijl Ailbert daar cantor is geweest. De cantor is een belangrijke functie binnen het kapittel, omdat de cantor de koorzang van de kanunnikken moet voorbereiden. Dit, terwijl de schrijver mogelijk vanaf het begin af aan betrokken is bij de stichting van de abdij in 1104 en Ailbert dus persoonlijk kent. In vijftig jaar is zijn geheugen mogelijk aan enige slijtage onderhevig geweest en is hij ten prooi gevallen aan een mooischrijverij.
Bovendien komt de macht van Gelderse en Kleefse gravenhuis door een toevallige omstandigheid, de rebellie van hertog Godfried III ‘met de Baard’, tot ontplooiing. Hierdoor hebben hun voorouders, vanwege hun weinig prestigieuze, want ambtloze bestaan, mogelijk een beetje buiten het blikveld van de schrijver geleefd. Het is om deze reden niet vreemd dat de precieze bloedbanden 150 jaar later niet (meer) exact bekend zijn. Het zou misschien vreemder zijn, wanneer dit wél bekend zou zijn. In ieder geval verdient hij onze erkentelijkheid voor zijn notatie dat Gerard en Rutger I uit Vlaanderen komen.
Het is trouwens mogelijk dat Rutger I van Kleef niet de broer van Gerard ‘Flamens’ is, zoals is in de kloosterannalen is opgetekend, maar een zoon en dus een broer van Gerard I ‘Flamens’. Dat wordt ondersteund door zijn naam, want dan zou hij naar zijn grootvader Rodger kunnen zijn vernoemd. Het jaar van overlijden lijkt ook die richting uit te wijzen.

Literatuur

  1. C.A.A. Linssen, Historische opstellen over Lotharingen en Maastricht in de middeleeuwen, Van Gorcum, Assen/Maastricht, 1985, p30.
    H. Verdonk, De oorsprong der graven van Gelre, Lelystad, 1992, p20-21.
    G. Althoff, Die Ottonen – Königsherrschaft ohne Staat, Verlag W. Kohlhammer, Stuttgart, 2000, p214.
    H.H. Jongbloed, De Flamenses in de elfde eeuw, In: Bijdragen en Mededelingen, deel XCIX, Vereniging Gelre, Arnhem, 2008, p48, 69.
  2. C.A.A. Linssen, 1985, p30, 36.
    H. Verdonk, 1992, p21-22.
    L. Augustus en J.T.J. Jamar, Annales Rodenses – Kroniek van Kloosterrade, Rijksarchief Limburg, Maastricht, 1995, p22.
    H.H. Jongbloed, 2008, p47-48, 52, 84.
    K.H. Schreiber, Mittelalterliche Genealogie im Deutschen Reich bis zum Ende der Staufer, Familie der Balduine Grafen von Flandern, Balduin IV Schönhaar.
  3. H.H. Jongbloed, 2008, p51.
  4. H. Verdonk, Graf Gerhard der Lange von Geldern, In: Genealogie, heft 11, nr. 12, 2004, p347.
    H.H. Jongbloed, 2008, p55, 57-58, 68.
  5. J.M. van Winter, Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en 11e eeuw, In: Naamkunde, Jg. 13, 1981, p62-63.
    H. Verdonk, 2004, p342.
    H.H. Jongbloed, Tussen ‘Paltsverhaal’ en ‘IJssellinie’, In: Bijdragen en Mededelingen, deel XCVII, Vereniging Gelre, Arnhem, 2006, p96-99.
    H.H. Jongbloed, 2008, p28-29, 37, 40-41, 65-66.
    C.A.A. Linssen, 1985, p42.
  6. dMGH, SS XVI (Annales Rodenses), p688-723
    L. Augustus en J.T.J. Jamar, 1995, p9, 17, 19, 21-22.
    H.H. Jongbloed, 2008, p29, 42, 48, 66.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCVIII des Vrydages op Heilige Augustinus dach.