De Graafschap in de Middeleeuwen

Zoek

Doetinchem

Frankische oorsprong

Noot 1

Al voor de Romeinse tijd zijn de hogere delen van Doetinchem bewoond. In de Romeinse tijd zijn de bewoners merendeels weggetrokken om pas na de Karolingische tijd terug te keren. Het Frankische woord ‘heem’ in Doetinchem doet vermoeden dat Franken de stad stichten.
De Frankische oorsprong van de naam duidt op een stichtingsdatum tussen 796 en 838. In 796 verslaat Karel I ‘de Grote’ Ψ de Saksen in dit gebied definitief en na deze datum krijgen Franken de kans een blijvende woonplaats te stichten. In 838 komt Doetinchem voor het eerst voor in een oorkonde en is het blijkbaar een woonoord van enige omvang.

Waar het eerste deel van de naam Doetinchem vandaan komt is niet met zekerheid vast te stellen. Het kan een eigen naam zijn, afkomstig van Dutto, Dudo of Dodo, maar zeker is dit allerminst. Dodo is de (bij)naam van een graaf Ricfried (I) Ψ die in de Betuwe actief is. Mogelijk is Doetinchem bezit van zijn familie.

Doetinchem, anno 1650.

De eerste vermelding

Op 23 maart 838 maakt Albericus, bisschop van Utrecht, bekend dat gouwgraaf Rodgarius enkele allodiale goederen schenkt aan de Sint Maartenskerk in Utrecht. Deze schenking bevat onder andere de kerk met onderhorigen van de ‘villa Duetinghem‘ en alles wat bij die ‘villa’ (grondheerlijk domein of vroonhoeve) hoort. De kerk blijkt recent gewijd, want er is sprake van een ‘ecclesia dedicata‘. Uit deze schenking blijkt dat Doetinchem tot het bisdom Utrecht behoort.
In de schenking is sprake van land, gebouwen, bossen, weidegronden, wateren en beken. Er zal in 838 ongetwijfeld sprake zijn van een nederzetting van enige omvang, hetgeen de aanwezigheid van een kerk rechtvaardigt. Onbekend blijft hoe groot Doetinchem op dat moment is.

Een kleine handelsstad

Burgpoort in 1570.

Doetinchem is gunstig gelegen voor de handel. De Oude IJssel kan met kleine schepen bevaren worden, de landweg van Doesburg naar Munsterland gaat via Doetinchem en de weg van Zutphen, via Toldijk en Hummelo naar Emmerik passeren de Oude IJssel en Slinge bij Doetinchem. Of deze landwegen druk bereist worden is onbekend.
In 1228 hoeven Doetinchemse kooplieden geen markttol te betalen in de stad Rees aan de Rijn. Dit recht geldt ook voor kooplieden uit Rees in Doetinchem, waaruit kan worden afgeleid dat Doetinchem in 1228 al een markt heeft. Mogelijk is deze markt in de tweede helft van de twaalfde eeuw ontstaan. Vanwege deze markt zullen ongetwijfeld verdedigingswerken aanwezig zijn in de vorm van grachten en aarden wallen.

Doetinchem krijgt stadsrechten

Otto II van Gelre Ψ schenkt in 1236 stadsrechten aan Doetinchem. De oorspronkelijke oorkonde is helaas verdwenen, maar er bestaat nog wel een bevestiging uit 1312 door graaf Reinald I van Gelre Ψ.
In 1532 getuigen burgemeesters, schepenen en de stadssecretaris, die voor de grote stadsbrand in 1527 in dienst zijn, dat in de stedelijke archiefkist ‘aldair gefonden guede volgezegelde ongevicieerde segell ind brieve dairinne de greven ind hertoge van Gelre ind greve van Zutphen der stadt Doetinchem oir privilegien, vryheyden, ind rechten gegeven, geconfirmiert ende geappropiert hebben; bysonder een brieff mit hangenden segell van grave Otto, in latijn geschreven, welcke int corte vermochte, dat syne genaden der stadt Doetinchem mit genaden ind gunst gegeven hebben alle privilegien, libertaten, rechten ind municipalia, die van syn genaden voirvaderen ind heeren der stadt Zutphen gegeven waren, exceptis officio sculteti et theolonio in Lobith‘.
De getuigen vermelden niet de volledige inhoud van het door Otto II van Gelre geschonken recht, noch de datum van de verlening. Mogelijk wordt Doetinchem eerst een minderstad. In ieder geval behoudt de graaf zich het recht voor om zelf een schout (judex of richter) te benoemen en mogen de Doetinchemers Lobith niet tolvrij passeren.
Aan het eind van de dertiende eeuw verkrijgt Doetinchem meer rechten, waaronder het recht om de stad te versterken.

De stad wordt versterkt

Homburgerpoort, anno 1743 9tekening van J. de Beyer).

In 1231 is er voor het eerst sprake van grachten rondom Doetinchem. In dat jaar verkrijgen de burgers enkele tijnsgoederen van het nabij gelegen klooster Betlehem die ‘infra exteriora fossata de Dutinghem‘ binnen de buitenste grachten van Doetinchem liggen. Dit doet vermoeden dat Doetinchem over een dubbel grachtenstelsel beschikt. Er is dan nog geen sprake van muren en poorten. Mogelijk bestaat er wel een aarden wal.
Voor 1282 verwerft Doetinchem het recht stadsmuren te mogen bouwen, want in dat jaar worden voor het eerst stadspoorten in de oorkondes genoemd. In dat jaar geven de richter en schepenen burgerrecht aan de kloosterlingen van Betlehem, waarvoor zij in ruil waarschijnlijk de Homburger- of andere poort hebben laten bouwen.
Stadsmuren verschijnen aan het begin van de veertiende eeuw, want dan verschijnt er een artikel in het keurboek dat met straf dreigt voor diegene die een steen ‘van der stadt muren‘ afbreekt. Rond 1350 zal de ommuring met vier poorten gereed zijn. Naast de reeds genoemde Homburger- zijn er de Heeze-, de Water- en de Gruitpoort. Alle vier poorten zijn in de negentiende eeuw afgebroken.

Doetinchemse getuigenissen

Zegel van de stad Doetinchem met hierop de heilige St. Catharina.

Evenals voor de andere Achterhoekse steden, met uitzondering van Zutphen, is voor Doetinchem geen hoofdrol in middeleeuws Gelre weggelegd. Niettemin zijn Doetinchemers wel bij het sluiten van de belangrijkste verdragen aanwezig.
Zo hangen de vertegenwoordigers van Doetinchem in 1318 hun zegel aan een uitspraak van Willem III van Holland in de vete tussen Reinald I en Reinald II Ψ. In 1343 is Doetinchem ook aanwezig bij het stedenverbond om recht en veiligheid in Gelre veilig te stellen. In 1350 getuigen Doetinchemers bij de landvrede tussen Gelre en Kleef. Bij het verbond van 1418 en dat van 1436 tussen de Gelderse steden en ridderschap is Doetinchem ook aanwezig. In 1471 sluiten Zutphen, Arnhem en Nijmegen een verbond om schendingen van de wet door de landsheer te voorkomen, waarbij Doetinchem wederom zegelt. Aan het eind van de vijftiende eeuw behoort de stad tot het verbond dat onder leiding van Vincent (Vicentius) van Meurs Ψ tegen Bourgondië samenspant. Dit verbond houdt geen stand, zodat Doetinchem in 1481 zich aan Maximiliaan I moet overgeven.

Oorlogstoneel

Het middeleeuws oorlogstafereel gaat niet aan Doetinchem voorbij. De stad heeft vooral te lijden van Sweder III van Voorst en Keppel Ψ die halverwege de veertiende eeuw vanuit kasteel Keppel de omgeving teistert.
Ook de opvolgingsperikelen na de dood van Reinald IV van Gelre Ψ in 1371 leveren moeilijkheden op. In de vijftiende eeuw is het rustig rondom Doetinchem. In 1473 neemt Karel van Gelre Ψ Doetinchem zonder slag of stoot in. De stad krijgt wel 43.000 Rijnse guldens als oorlogsschatting opgelegd.
De overgave aan Maximiliaan I in 1481 verloopt ook zonder wapenvertoon. Kort daarna neemt hertog Johan II van Kleef Ψ, tegen de Bourgondische belangen in, Doetinchem in, maar hij moet in 1484 de stad al weer verlaten.
In 1499 belegert Johan II van Kleef Doetinchem. Hierbij wordt de Gruitpoort met kanonnen beschoten, dus niet alle conflicten verlopen geweldloos. Aan deze belegering komt een eind wanneer Karel van Gelre op zijn beurt Kleef binnenvalt en Johan II van Kleef dwingt zijn land te verdedigen.

Doetinchem, anno 1721 (tekening van M. de Raadt).

Een rijk geestelijk leven

Gruitpoort, anno 1862 (tekening van E.A.E. Nijhoff).

Doetinchem kent een rijk geestelijk leven. Zo zijn er twee kerken, de vanaf 1200 gebouwde Sint Catharinakerk en de omstreeks 1350 gestichte kapel bij het gasthuis.
Het gasthuis verricht zorg aan armen, ouderen en zieken. Deze zorg wordt betaald uit de vele schenkingen aan het gasthuis en door de broederschap van Onze Lieve Vrouwe, zoals die elders ook in steden bestaat. Deze broederschap houdt zich voornamelijk bezig met armenzorg en kent als leden de welgestelde burgerij van de stad.
Aan het begin van de vijftiende eeuw is er een convent (gemeenschap) van zusters van het gemene leven, de Sint Agnieten. Na enige jaren sluiten zij zich aan bij de regularissen van Sint Augustinus. In 1439 bouwen zij een kapel en in 1451 gaan zij over naar de tertiarissen van Sint-Franciscus. Deze, meestal adellijke, zusters verhuizen in 1471 naar het buurschap Kruisberg, waar zij een nieuw gebouw betrekken: klooster Sion. In 1474 wisselen de zusters opnieuw van orde, nu behoren zij weer tot Sint Augustinus. Deze verhuizing naar het noorden van de stad wordt gepropageerd door Theodericus van Emmerik, de biechtvader van de zusters. De zedelijkheid in de stad is zo erbarmelijk dat Theodericus spreekt van een ‘afschuwelijke hoerenkast‘. Ook het keurboek verhaalt over de zedeloosheid in een artikel waarin verhuur van huizen aan prostituees, souteneurs en andere plegers van ontucht wordt verboden. Ook in eigen huizen mag de Doetinchemse bevolking zich niet meer aan ontucht overgeven. Of de bevolking door deze maatregel hun promiscue levenswandel matigen laten de bronnen onvermeld.

Banden met Betlehem

Het zou vreemd zijn als Doetinchem geen nauwe banden zou hebben met het nabij gelegen klooster Betlehem. Pachters van de kloostergoederen betalen een jaarlijkse belasting, de zogenaamde tijns. Bovendien moeten zij diensten aan het klooster leveren. Deze belasting valt mee, zwaarder weegt dat de tijnsplichtigen onder het vergaande tijnsgericht vallen. Aan de ene kant geeft de graaf van Gelre rechten aan de burgers van Doetinchem, terwijl aan de andere kant vele burgers aan de strakke leiband van het tijnsgericht van Betlehem lopen. Klooster Betlehem kan bijvoorbeeld bepalen wie er op de hofsteden met een tijns kan gaan wonen en of er met een niet-tijnsplichtige getrouwd mag worden. De stad is in deze constructie bepaald niet vrij.
In 1231 bemiddelt gravin Richardis Ψ in een geschil tussen de burgers en de proost van Betlehem. De proost draagt zijn rechtsmacht over de tijnsgoederen over aan de burgers en de mogelijkheden om een tijnsgoed te erven worden verruimd. In ruil hiervoor krijgt Betlehem waarschijnlijk het burgerrecht van de stad, waarbij Betlehem wordt vrijgesteld van de plichten, bijvoorbeeld het repareren van straten.
De tijnsgoederen ontstaan al in de dertiende eeuw wanneer Otto II van Gelre een terrein ter hoogte van de Waterstraat ter bebouwing aan het klooster schenkt. Dit terrein is hoogst waarschijnlijk het goed Brewinc (Bewing of Brauwing), het voormalige hof van de graaf. Hierbij behoudt de graaf zijn hof voor zichzelf, dit wordt later waarschijnlijk het raadhuis.

Oudste deel van Doetinchem

Heezenpoort, anno 1800.

Niet alleen het klooster heft tijnzen binnen de stad, ook het stadbestuur heft tijnzen op nieuw te bouwen woningen. Door de ligging van de diverse tijnzen uit te pluizen kan de oudste kern van de stad worden gevonden.
Het deel waar geen tijnzen worden geheven, oftewel daar waar de huizen gebouwd zijn voordat het stadsbestuur tijnzen mag heffen, zal het oudste deel zijn. Rond de Markt, Heezen-, Bolie- en Homburgerstraat liggen naast enkele klooster- en kerktijnzen tijnshofsteden van de stad zelf. Rond de Gruitstraat liggen de minste tijnsgoederen, dus hier zal het oudste deel van Doetinchem liggen. Hier zijn ook tijdens archeologisch onderzoek vondsten gedaan uit de Karolingische tijd. Hier zal het Doetinchem uit 838 hebben gelegen.
Ten zuidoosten hiervan ligt het bestuurscentrum van de graaf, het goed Brewinc. De oude stadskern kan ontstaan zijn bij de kruising van de twee eerder genoemde landswegen.

De stadsbrand van 1527

Op Goede Vrijdag 19 april 1527 ontstaat er brand bij bakker Werner Becker aan het begin van de Heezenstraat. Hij heeft vlas in zijn oven gelegd om te drogen. Echter de vlas vat vlam. Vervolgens slaat de brand aangewakkerd door de noordwestelijke wind over naar naburige huizen. Het stadhuis en de Catharinakerk worden verwoest, waarbij het stadsarchief ook verbrand. Vele huizen in de hoek tussen Waterpoort en Homburgerpoort branden af. Het keurboek meldt: ‘Anno duesent vifhondert soven und twintich up den goede fridagh voir Paschen ometrindtt twelff ure tho vurmiddage vorbrande die stadt van Doetinchem so jammerlick mit kerck und idt gantzemestendell.
Net als tegenwoordig komt er een hulpprogramma voor de wederopbouw. Hertog Karel van Gelre neemt het voortouw. Hij wenst in het eerste jaar geen jaarrenten te ontvangen van hen wiens huis verdwenen is. De volgende elf jaren zal hij slechts de helft innen om een stenen herbouw met een pannen dak mogelijk te maken. Ook het stadsbestuur komt de getroffen burgerij tegemoet door subsidies op bakstenen en dakpannen te verlenen. Langzaam wordt de schade hersteld, want de pondschattingen voor de oorlogskas van de hertog drukken ook zwaar op de financiële middelen van de stad. Veel huizen worden niettemin herbouwd, maar tot een herschikking van goederen leidt dit niet. Het stratenplan van middeleeuws Doetinchem laat zich niet meer wijzigen.

Literatuur

  1. G. van Berkel en K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen – herkomst en historie, Uitgeverij Het Spectrum, Derde druk, 2006, p6 en 103.
  2. Doetinchem in de loop der eeuwen, G. Blankestein,
    Van Den Brink en Sluis, Doetinchem, 1978.
  3. De geschiedenis van Doetinchem, S.H. Lovink Hz.,
    Raadgeep & Berrevoets, Doetinchem, 1978.
  4. Gemeentewapens, Jaarboek Achterhoek en Liemers, diverse auteurs,
    De Walburg Pers, Zutphen, 1982.
  5. Doetinchem in de Middeleeuwen, W. Jappe Alberts,
    In: Geschiedenis van Doetinchem,
    De Walburg Pers – Oudheidkundige Kring ‘Deutekom’, Zutphen, 1986.
  6. De oudste volledig bewaarde Stadsrekening van Doetinchem over het jaar 1530/1531, Prof. Dr. W. Jappe Alberts,
    Oudheidkundige Vereniging “Deutekom”, Doetinchem, 1986.
  7. Facetten van de stadsgeschiedenis opgehelderd door Betlehemse archivalia, P. Moors,
    In: Geschiedenis van Doetinchem,
    De Walburg Pers – Oudheidkundige Kring ‘Deutekom’, Zutphen, 1986.
  8. Doetinchem 1000 jaar geleden al een echte stad, Drs. Thomas Spitzers,
    Kronyck van Dotecom, jaargang 22, nr. 88, juni 1998.
  9. Graven in het verleden roept tal van vragen op, Guus Dinkla,
    Kronyck van Dotecom, jaargang 22, nr. 90, december 1998.
  10. ’t Brewinc: oude naam aan vergetelheid ontrukt, Ton Notten,
    Kronyck van Dotecom, jaargang 23, nr 92, juni 1999.
  11. Heren van Barlham prominent aanwezig in Doetinchem?, Paul Moors,
    Kronyck van Dotecom, jaargang 23, nr. 93, september 1999.
  12. Catharinakerk, kroon van Doetinchem, Theo J. Rouwgoor,
    Stichting “Catharina Cultureel”, Doetinchem, 2000.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MM ende II des Saterdages nae sunte Cyrilles dach, dat was op ten zesde ende tienden dach der maent van Februarii.