De Graafschap in de Middeleeuwen

Zoek

Lochem

Stadsrecht sinds 1233

De oudste gegevens

Lochem en omgeving in 1560 op een kaart van Jacob van Deventer.
Noot 1

De naam Lochem geeft de belangrijkste aanwijzing voor de ouderdom van de plaats. Hierin zit namelijk ‘heem’, hetgeen woonplaats betekent. Dit element raakte na de tiende eeuw in onbruik. In de Karolingische tijd zal er mogelijk al een nederzetting hebben bestaan, alhoewel Lochem pas voor het eerst wordt genoemd in 1059.

Het element ‘lo’ geeft helaas geen nadere tijdaanduiding. Vermoedt wordt dat dit op look (lelieachtige plant) kan slaan. Ook kan het eerste deel het Oudnederlandse ‘loc’ betekenen, dat ‘gat’ betekent. In 2005 is de suggestie gedaan dat ‘Lochem’ afgeleid zou zijn van looien. Het valt te betwijfelen of Lochem in 1059 al zo veel leerlooiers heeft dat een vernoeming naar deze nijverheid op zijn plaats is. Ook qua klank strookt dit niet: looien heeft een langgerekte oo-klank, terwijl Lochem een korte o-klank heeft. Duidelijk is dat de herkomst van de naam voer is voor speculatie.
Op deze site wordt uitgegaan van een Frankische stichting. De Franken bouwen hun boerderijen aan een doorwaadbare plaats aan de Berkel, wat gunstig is voor handelsdoeleinden en tolheffing. Zij zijn actief met de ontginning van de streek, want een tweede nederzetting wordt gesticht op vijf kilometer afstand en bestaat tegenwoordig nog als Barchem.
De geschiedenis over deze tijd is vaag. Pas als de heren (later graven) van Zutphen verschijnen, komen er meer bronnen beschikbaar. Zij hebben bezittingen in en rond Lochem, die in bronnen worden genoemd. De uitbreiding van de macht uit Zutphen gaat mogelijk ten koste van enkele lokale heren te Lochem.

Het oudste gebouw

Noot 2

Het oudste gebouw in Lochem is de Grote of Gudula Kerk. Deze wordt in zijn huidige vorm rond 1400 gebouwd. Gezien het inwonertal van tachtig tot honderd mensen en de toenmalige stand der techniek een prestatie van formaat. Opgravingen wijzen uit dat de huidige kerk wordt voorgegaan door enkele andere gebouwen. In de twaalfde eeuw staat er een kleine tufstenen basiliek. Deze kerk is mogelijk de opvolger van een zaalkerk met onbekende datum.
Deze laatste twee kerken hebben mogelijk met de heren van Zutphen te maken. Valse oorkondes reppen over bezittingen van tienden (1059). Gravin Ermgard Ψ heeft deze kerk met tienden in 1134 aan het Sint-Walburgskapittel gegeven. De kerk te Lochem is dus hoogstwaarschijnlijk een eigenkerk van de heren van Zutphen.
Onder de zaalkerk heeft vermoedelijk een houten schuurkerk uit het jaar 900 gelegen. De enige duidelijke sporen hiervan zijn enkele graven. De liggingen van deze graven wijken namelijk iets af van de bouwrichting van latere datum. De datering van de eerste kerk is moeilijk. Wanneer deze uit de negende eeuw stamt, dan is het onwaarschijnlijk dat de heren van Zutphen de kerk hebben gesticht. Zij hebben in dat geval de rechten van hun (Hamalandse) voorgangers overgenomen.

Molenpoort in Lochem in 1607 (tekening Jacob van Stellingwerf, onbetrouwbaar).

Een stad met rechten

Noot 3
Wapen van de gemeente Lochem (voor 1956).

De vestiging van een hof van de heren van Zutphen te Lochem is niet precies te dateren. Dit hof komt voor het eerst voor op een rekening uit 1294/5. Door de vorming van de stad is het aangezicht dan al drastisch veranderd.
Enkele voor die tijd grote stukken akkerland van de hof liggen op de Hoge Enk en langs de Berkel liggen enkele weilanden (Kwinkweerd). Gezien de pachtopbrengst moet het een groot hof zijn geweest. Eind dertiende eeuw vallen alle horige goederen van de graaf in de huidige gemeenten Lochem en Ruurlo onder deze hof. In deze tijd laat de graaf op de Hoge Enk een windmolen bouwen waar horigen hun graan (moeten) laten malen.
Van de ligging aan de handelsweg van Zutphen naar Westfalen, de aanwezigheid van een hof en de aanwezigheid van een windmolen ging een economische stimulans uit die de nederzetting van het omringende land doet onderscheiden. Op 9 juli 1233 krijgt de stad het stadsrecht van de graaf, hetgeen niet inhoudt dat Lochems aanblik drastisch wijzigt, maar wel dat de burgers andere rechten genieten dan het platteland. Lochem gaat een eigen wapen voeren, gebaseerd op het wapen van graaf Otto II Ψ.

Oorkonde uit 1233 waarin Lochem stadsrechten wordt verleend.

In de stad

Lochem, anno 1560 (Jacob van Deventer).
Noot 4

Prestedelijk Lochem bestaat waarschijnlijk uit een aantal bij elkaar gelegen hoeves, gelegen ten noorden van de Hoge Enk en ten zuiden van de Berkel. De oudste kaart van Lochem uit 1560 geeft twee belangrijke wegen aan. De weg naar Deventer (Tramstraat, Walderstraat, Markt en Bierstraat), en de noord/zuidverbinding naar Zutphen (Nieuwstad, Smeestraat en Bierstraat) en naar Goor (Prins Bernhardweg, Molenstraat en Bierstraat). Daar waar deze wegen samenkomen, ligt de Grote Kerk met de Markt.
In Lochem hebben twee kloosters gestaan. Het Grote of Sint-Agnes Convent en het kleine Convent. Het grote Convent wordt gesticht tussen 1386 en 1397 en is op de kaart aan de zuidrand van Lochem te zien. Het Grote Convent zal in de geest van Geert Groote (grondlegger ‘Moderne Devotie’) zijn gesticht. Het Kleine Convent, dat voortleeft met de naam Bagijnestraat, maakt aannemelijk dat het hier om een bagijnenhof handelt.

De hof te Lochem

Noot 5

In de zestiende eeuw heeft één huis in de stad nog de naam ‘Hof’, waarschijnlijk is dit een voortzetsel van eerdere gebouwen. Volgens Von Meyenfeldt ligt het hof aan het eind van de Molenstraat bij de Molenpoort. Op de kaart van Jacob van Deventer uit 1560 is oostelijk van de Molenpoort een groot onbekend gebouw te zien. Een andere logische verklaring voor de intekening van een dergelijk gebouw ziet zij niet.
Reincke leidt uit archiefbronnen af dat de Hof van Lochem nog in 1549 heeft bestaan en dat de scholtis (schout) van Lochem er woont. Op basis van het Lochemse stratenplan komt hij tot de conclusie dat de Hof midden in het centrum moet hebben gestaan, waarbij ’t Ei (eiland) duidt op de aanwezigheid van een (later gedempte) gracht. Hij vermoedt Dat de Hof van Lochem een verdedigbare grote boerderij is. Consensus over de lokatie van de Hof bestaat er dus nog niet.

Een agrarische gemeenschap

Detail van Lochem uit de gravure van Nicolaas van Geelkercken uit 1650.
Noot 6

Het westelijke gedeelte met de markt is van latere datum, omdat het de agrarische patronen met de Achterstraat herbergt. Tot in de twintigste eeuw liggen in de Walsteeg en Achterstraat boerderijen en stallen. De koeien worden geweid op de Molengrond, de stadsweide. Dit is het restant van het Molengoor dat in de Middeleeuwen de gemeenschappelijke weide is waar de burgers van de stad hun vee laten grazen. Lochem is dus voornamelijk een agrarische gemeenschap. Oude gravures laten een stadje zien met veel open plekken voor agrarische doeleinden. Een gravure van Nicolaas van Geelkercken, gemaakt rond 1650, laat dat mooi zien.
Veel meer dan de straatpatronen is er niet uit de Middeleeuwen overgebleven. De namen van de straten geven enige herinnering aan de activiteiten die worden uitgevoerd. Bierstraat en Brouwhuissteeg herinneren aan bierbrouwerijen die vanaf 1366, bij gratie van het door hertog Eduard verleende recht, bier mogen brouwen. Vildersteeg en Louwkeshoek (nu Dr. Rivestraat) herinneren aan leerlooierijen.

Lochem als vestingstad

Noot 7
Blauwe Toren in Lochem uit een gravure van Nicolaas van Geelkercken (ca. 1650).

Het is aannemelijk dat er na de verlening van het stadsrecht aangevangen is met de verdediging van de stad. Bij het verlenen van de marktrechten in 1312 wordt over poorten gesproken. In 1330 is onder graaf Reinald II Ψ de houten keerwand vervangen door een stenen muur met drie poorten. In die tijd zal ook de verdedigbare ‘Blauwe Toren’ zijn gebouwd. Een belangrijke vesting is Lochem nooit geweest, maar de strategische ligging aan de Berkel geeft het toch enige allure.

Walderpoort in Lochem in 1607 (tekening Jacob van Stellingwerf, onbetrouwbaar)..


In de woelige tijden van de Middeleeuwen is Lochem niet van schermutselingen verschoond gebleven. Te meer daar Lochem bij een oversteek van de Berkel lag, waar tol wordt geheven. Hetgeen altijd interessante inkomsten voor heren oplevert.
In de strijd tussen de laatste hertog van Gelre en het Bourgondische huis betaalt Lochem een hoge tol. Lochem wordt bezet door de Bourgondiërs die in 1506 door Karel van Gelre worden verdreven. Het lukt Karel echter niet om kasteel Wildenborch te bezetten, zodat Lochem in die tijd voortdurend in oorlogsgevaar verkeert. Bannerheer Johan (II) van Wisch Ψ en Berend van Hackfort Ψ (Gelderse edelen die Philips ‘de Schone’ aanhangen) houden geregeld strooptochten in de buurt en Lochemse burgers moeten het vaak verduren. Op een gegeven moment krijgen Lochemers te horen dat er een groepje rovers in de buurt is. Na lokalisatie worden zij achternagezeten. Pas bij Doetinchem worden ze achterhaald, waar vervolgens acht man, afkomstig van de Wildenborch, worden doodgeknuppeld.
Na Karels overlijden in 1538 wordt het rustig in de streek. Lochem wordt op 9 september 1543 nog één keer ingenomen door Maximiliaan van Egmond, veldheer van Karel V. Het is een kort beleg waarbij alleen de Smeepoort wordt beschoten. Nog korter is het beleg in 1606, wanneer Lochem na enkele symbolische schoten wordt ingenomen.
Hoeveel inwoners Lochem in de Middeleeuwen heeft, fluctueert uiteraard. Een register uit 1470 meldt dat er in dat jaar 191 gezinshoofden zijn. Helaas is er in Lochem na de stadsbrand van 1525 weinig van de Middeleeuwen overgebleven.

Literatuur

  1. E. Palmboom, De nederzetting in de Middeleeuwen, In: Over stad en scholtambt Lochem, De Tijdstroom B.V., Lochem, 1989, p57-58, 62.
    A. Reincke, De hof te Lochem – Nieuwtjes over de geschiedenis van Lochem (2), In: Land van Lochem, jaargang 4, nr. 2, 2005, p16.
    G. van Berkel en K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen – herkomst en historie, Uitgeverij Het Spectrum, Derde druk, 2006, p6 en 272.
  2. G. Hoekstra, Langs de oude Gelderse kerken, Bosch & Keuning, Baarn, 1973, p13.
    A.G. Schulte, Monumenten in Lochem: Over stad en scholtambt Lochem, De Tijdstroom B.V., Lochem, 1989, p217-225.
    S. van Campen, De Grote Kerk van Lochem, Stolwijk, Lochem, 1999, p13-15.
  3. G.J.B. Stork, De wapens van de oude en nieuwe gemeente Lochem, In: Gemeentewapens, Jaarboek Achterhoek en Liemers, De Walburg Pers, Zutphen, 1982, p98.
    O. Moorman van Kappen, De Lochemer vrijheid van 1233, In: Over stad en scholtambt Lochem, De Tijdstroom B.V., Lochem, 1989, p11, 21-22.
    C.O.A. Baron Schimmelpenninck van der Oije, In: Over stad en scholtambt Lochem, De Tijdstroom B.V., Lochem, 1989, p35-36.
    E. Palmboom, 1989, p68.
    J.A.J. Vervloet, Het landschap van Lochem tot omstreeks 1830, In: Over stad en scholtambt Lochem, De Tijdstroom B.V., Lochem, 1989, p83.
    G. B. Janssen, Lochem in het defensief, In: Over stad en scholtambt Lochem, De Tijdstroom B.V., Lochem, 1989, p111.
    A. Reincke, 2005, p16.
  4. J. Klein Egelink en A. Dieperink, 1987, p42.
  5. F. von Meyenfeldt, De oudste akten over de Gudulakerk – Voor de stadsbrand (4), In: Scholtampt van Lochem, Tijdschrift van de Historische Vereniging Lochem-Laren, nr. 49, 2000, p25.
    A. Reincke, 2005, p16-19.
  6. O. Moorman van Kappen, 1989, p22.
  7. J. Klein Egelink en A. Dieperink, Geschiedenis van de Lochemse straten in woord en beeld, Boekhandel Lovink, Lochem, 1987, p22, 38-39.
    J.A.J. Vervloet, 1989, p111-112.
    G.B. Janssen, Het vizier op Gelderlands voormalige vestingsteden, In: Gelderse steden omsingeld, De Gelderse Bloem/De Walburg Pers, Zutphen, 1989, p9.
    J.H. van Sevenhuijsen-van Genderen, Gelderse steden omsingeld, De Gelderse Bloem/De Walburg Pers, Zutphen, 1989, p82.
    S. van Campen, 1999, p15.
  8. De kroniek van Lochem, A. Staring,
    N.V. Uitgeversmaatschappij “De Tijdstroom”, Lochem, 1932.
  9. Grepen uit de geschiedenis van Lochem, diverse auteurs,
    Delta Drukkerij en Diensten, Zutphen, 1982.

Gegeven in den jair ons Heren, doen men screeff MCM ende XCVIII des Sonnendages voor Heilige Laurentius dach, dat was op ten negenden dach der maent van Augusti.